Abnormal Child and Adolescent Psychology
Hoofdstuk 1 Introductie
De criteria voor abnormaliteit zijn voornamelijk gebaseerd op hoe een persoon zich
gedraagt en zegt en in welke contexten, en maar een klein deel op bekende
onderdelen van stoornissen.
Er zijn verschillende factoren van invloed op meningen over normaliteit en
abnormaliteit en de identificatie van problemen van de jeugd. Dit zijn
ontwikkelingsnormen, culturele normen, gendernormen, situationele normen, de rol
van volwassenen en veranderende kijk op abnormaliteit.
Ontwikkelingsnormen beschrijven
typische groeisnelheid, patronen van groei en
vormen van fysieke skills, taal, cognitie,
emotie en sociaal gedrag. Deze normen
helpen ons met het evalueren of gedrag ‘fout
is’.
Culturele normen zijn van invloed op
verwachtingen, meningen en overtuigingen
over gedrag van de jeugd, en deze
verschillen per culturele groepen.
Gendernormen zijn van invloed op
ontwikkeling van het kind; het beïnvloedt
emoties, gedrag, kansen en keuzes. Mannen worden verwacht agressiever en
dominanter te zijn, terwijl vrouwen passiever en gevoeliger moeten zijn.
Situationele normen zijn normen over wat verwacht wordt in bepaalde plekken
of sociale situaties.
De rol van volwassenen is ook belangrijk. Je wordt snel gelabeld of als een
probleem gezien als ouders of leerkrachten vinden dat je je raar gedraagt.
Ook veranderd de mening over wat ‘abnormaal gedrag’ is over de jaren. Deze
veranderende kijk op abnormaliteit bepaald dus ook of we iemand
abnormaal vinden gedragen, of dat het past bij het huidige tijdsbeeld.
In de negentiende eeuw werden twee verklaringen werden erkend in het kijken
naar mentale ziektes.: demonologie en somatogenesis. Demonologie is de
overtuiging dat gedrag resulteert van dat een persoon bezeten is of beïnvloed
wordt door kwade geesten of demonen. Somatogenesis is de overtuiging
dat mentale ziektes worden toegerekend door lichamelijke storingen of
onbalans.
,Hoofdstuk 2 Het ontwikkelingspsychopathologisch
perspectief
Perspectieven, theorieën en modellen worden gebruik om normaal en abnormaal
gedrag te begrijpen. Een paradigma is gedeeld perspectief met assumpties en
concepten. Theorieën zijn formele sets van proposities of principes die een
fenomeen verklaren. Een interactioneel model is de assumptie dat variabelen
onderling samenhangen om een uitkomst te produceren. Een transactioneel
model is dat ontwikkeling het resultaat is van een doorgaand, wederkerig transactie
tussen individuelen en hun omgevingscontext.
Ontwikkelingspsychopathologie is het kader van een systeem voor het begrijpen van
verstoord gedrag in relatie tot normale ontwikkeling. Het
ontwikkelingspsychopathologisch perspectief integreert het begrijpen en
studeren van normale ontwikkelingsprocessen met deze van kind- en
adolescentpsychopathologie.
Bij een direct effect leidt een variabele naar de uitkomst. Bij een indirect
effect beïnvloedt een variabele één of meer variabelen die weer leiden tot de
uitkomst.
Een moderator is een variabele die de richting of sterkte van een relatie tussen
een onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt.
Een nodige (necessary) oorzaak moet aanwezig zijn om voor een stoornis om
voor te komen. Een voldoende (sufficient) oorzaak kan op zichzelf
verantwoordelijk zijn voor een stoornis. Bij het syndroom van Down zijn genetische
disfuncties zowel nodig (ze moeten aanwezig zijn) als voldoende (andere factoren
zijn niet nodig), maar bij bijvoorbeeld schizofrenie zijn breindisfuncties wel nodig
maar niet voldoende.
Equifinaliteit
Refereert naar het feit dat
diverse factoren geassocieerd
kunnen worden met dezelfde
uitkomst. Multifinaliteit
Refereert naar het feit dat een
factor geassocieerd kunnen
worden met verschillende
uitkomsten.
Heterotypische continuïteit is wanneer een probleem veranderd van vorm
over tijd. Homotypische continuïteit is wanneer een probleem stabiel blijft van
vorm over tijd.
Er zijn verschillende hechtingcategoriëen van Ainsworth.
- Veilige hechting (= positieve en vertrouwen relatie met hun verzorger,
verdrietig als verzorger weggaat maar blij als verzorger terugkomt),
- Onzekere/afwerende (= plakkerig en blijven dicht bij hun verzorger in
plaats van het onderzoeken van de omgeving, zodra de verzorger weggaat
, zijn ze verdrietig en als ze terugkomen zoeken ze zowel comfort als afwering
bij de verzorger)
- Onzekere/vermijdende (= beetje vaag en mogelijk vermijdend van de
verzorger, als hij verdrietig is als verzorger weggaat is hij net zo makkelijk
gerustgesteld door een onbekende als door zijn ouder). Een vierde categorie
gevonden door andere onderzoekers is de
- Gedesorganiseerde/gedesoriënteerde (= zien verzorger als een
vorm van angst en willen dus niet in de buurt zijn maar willen ook wel in de
buurt zijn).
Drie elementen van emotie zijn (1) gevoelens van verdriet, geluk, woede, walging,
(2) automatische opwindingen van het zenuwstelsel en lichamelijke reacties zoals
versnelde hartslag, (3) openlijke, overte gedragsexpressies zoals glimlachen,
fronsen, en hangende schouders.
Hoofdstuk 3 Biologische en omgevingscontexten van
psychopathologie
Het brein bestaat uit miljoenen multi-functionerende gliacellen genaamd neuronen,
deze zijn gespecialiseerd in chemische overbrengen van impulsen binnen het
zenuwstelsel en van/naar andere lichaamsdelen. Zenuwfibers zijn gewikkeld in
myelineschede die het impulsproces versnelt. Zodra bepaalde cellen en
connecties niet meer werken of overbodig zijn vindt het proces genaamd pruning
plaats waar deze cellen en connecties worden verwijderd.
Het brein en het ruggenmerg samen vormen het centrale zenuwstelsel. De
zenuwen buiten het zenuwstelsel die berichten van en naar het zenuwstelsel sturen
vormen het perifere zenuwstelsel met twee subsystemen: somatisch
systeem; sensorische organen en spieren, autonomisch systeem is regulatie
in het lichaam van opwinding en emoties. Hierbij heb je het sympathische
systeem (versterkt opwinding) en parasympatische systeem (vertraagd
opwinding en behoudt lichamelijk functioneren. Het hele zenuwstelsel communiceren
binnen zichzelf, en is in communicatie met het endocriene systeem: een
collectie van klieren, ingewikkeld betrokken bij lichamelijke functies door de vrijlating
van hormonen.
Het brein bestaat uit drie grote verbonden divisies:
1. Hindbrain: bestaat uit meerdere structuren waaronder:
- Pons: stuurt informatie door
- Medulla: reguleert hartfunctie en ademhaling
- Cerebellum: beweging en cognitieve processen
2. Midbrain: bevat vezels die hindbrain en upperbrain regio’s met elkaar vinden,
deelt met de hindbrain een netachtige connectie en het reticulair activeringssysteem,
wat opwinding beïnvloedt tijdens slapen en wakker worden.
- Midbrain + hindbrain wordt hersenstam genoemd
3. Forebrain: twee cerebrale hemisferen, verbonden door corpus callosum,
bestaat uit 4 kwabben. Deze twee hemisferen zijn betrokken bij activiteiten zoals
sensorische verwerking, motorische controle, hoger mentaal functioneren: