Bijeenkomst 1: mondelinge taalontwikkeling
Taalstimulering in de onderbouw:
Kleuters zijn voor taalstimulering grotendeels afhankelijk van de mondelinge taal.
Taalstimulerende gesprekken, die een beroep doen op het taalleermechanisme, helpen hen om
hun taalvaardigheid te ontwikkelen.
Kleuters met een taalachterstand hebben baat bij intentionele en incidentele
woordenschatstimulering.
Voorlezen kan kleuters voorbereiden op het technisch en begrijpend lezen in de hogere groepen,
door positieve effecten op de woordenschatontwikkeling, verhaalbegrip, letterkennis en
kennisopbouw.
Bij de kleuters wordt de basis gelegd voor leesplezier.
Hoe leren kleuters taal hoeken:
De echte wereld (in de vorm van spel) als uitgangspunt voor:
Gesprekken (presenteren, rapporteren, redeneren, woordenschat
ontwikkelen)
Lees- en schrijfactiviteiten (doelen beginnende geletterdheid
(verhaalbegrip, taalbewustzijn)
Spel en taal
Taal en denken, representeren en schematiseren
Hoeken die hierbij aansluiten: lettermuur met zithoek, boekenhoek, schrijfhoek
met computers, kastenwandje met boeken, gezinsportfolio’s, spelhoek
(laboratorium), vertelstoel, thematafel.
Fasering in de taalontwikkeling:
Prelinguale fase 0 - 1 jaar
Vroeglinguale fase 1 - 2,5 jaar
Differentiatiefase 2,5 – 5 jaar
Voltooiingsfase > 5 jaar
In de laatste twee fases moet een kleuter dit kennen en kunnen op verschillende taalniveaus:
Fonologie (uitspraak) vrijwel alles is te verstaan
Morfologie (opbouw) veel neologismen en ontdekken van vorming van meervouden,
verkleinwoorden, (sterke) werkwoorden
Syntaxis (volgorde van woorden) van één woord naar hele zinnen (zinsvolgorde nog
onbelangrijk) vanaf ong. 6 jaar praat het kind grammaticaal correct. In NT2 onderwijs wordt
grammatica gebruikt om m.b.v. kennis van de moedertaal een andere taal te leren.
Semantiek (betekenis) kennis, aantal woorden en kennis van die woorden neemt sterk toe.
Woorden verwijzen naar dingen buiten het hier en nu (abstract). Inhoudswoorden krijgen meer
invulling (relatieve begrippen als mooi, groot, klein: die verwijzen niet naar één iets, maar zijn
afhankelijk van de context en de gebruiker). Ze leren de vorm en betekenis van functiewoorden
(vorm is overigens niet altijd goed).
Pragmatiek (gebruik) besef van gepast taalgebruik ontwikkelt zich gaandeweg, eerst dichtbij
huis en school, dan pas daarbuiten.
Orthografie (spelling) pas als het kind gaat schrijven ontwikkelt hij dit niveau
, Interactief taalonderwijs:
Interactief taalonderwijs gaat uit van een balans tussen
constructief en instructief leren, leerling- en leerkracht
gestuurd leren: leren is een actief en constructief proces,
kinderen bouwen zelf aan hun eigen kennis en
ontwikkelen hierbij strategieën. De leerkracht fungeert
als coach die de kinderen stuurt bij het kiezen en
uitvoeren van zinvolle activiteiten en de leerkracht zorgt
voor instructie en uitleg.
Instructief leren:
Directe instructie = bijvoorbeeld de elementaire
lees- en spelhandeling te automatiseren
Oefenvormen = bij individuele leerlingen of
kleine groepjes bepaalde vaardigheden te laten inslijpen.
Instructie en oefenvormen moeten wel in een betekenisvolle context plaatsvinden!
Constructief leren:
Anker = een betekenisvolle startsituatie voor taalleren het anker spreekt kinderen aan, roept
vragen op, maakt hen nieuwsgierig en motiveert hen om meer over het onderwerp te weten te
komen. Bij ankergestuurd leren speelt de inbreng van de kinderen een grote rol.
Routines = betekenisvolle activiteiten die iedere dag of iedere week weer terugkomen in de klas
en die kunnen aanzetten tot communicatie. Dagritme activiteiten, verjaardag, prentenboek
interactief voorlezen, thematafel inrichten, lettermuur, etc. De routines bieden houvast, alleen de
inhoud verandert steeds omdat deze wordt aangepast aan het anker.
Voorbeelden bij het thema: “Dieren in onze buurt”
Anker: samen dieren zoeken in de buurt van de school; boek 'Van mug tot olifant’.
Routine: herhaald voorlezen van prentenboek ‘Van mug tot olifant’; thematafel met dieren uit de
buurt, spelen in de dierenweidehoek
Directe instructie: kleine kring met ordenen van meegebrachte knuffeldieren met aandacht voor
kenmerken. Vandaag gaan we oefenen met kleuren. Voordoen, samen, alleen.
Oefenvormen: individueel opruimen van knuffeldieren op kenmerken of op naam om te oefenen
met de Nederlandse taal.
Doel taalonderwijs: expressie, communicatie en conceptualisering
Door interactief taalonderwijs:
Betekenisvol: aansluiten op de belevingswereld van de kinderen (belangrijk en zinvol). Beter in
levensechte situaties en beste in authentieke en rijke leersituatie (zelf experimenteren) Bv.
prentenboeken en diverse spelhoeken.
Sociaal: door interactie met elkaar ontwikkelen kinderen hun taalvaardigheid en leren ze de
mogelijkheden van gesproken en geschreven taal (voorbeeldgedrag). Bv. Kleine kring en
samenwerken.
Strategisch: leren om zelf problemen op te lossen, o.a. a.d.h.v. strategieën en methodes. Kinderen
moeten hierbij een actieve rol vervullen bij het leren van taal. Bv. Leerkracht staat model, bij lezen
van een prentenboek volgens dezelfde stappen en daarna in gesprek gaan.
Voorbeelden bij thema ‘reizen’:
Betekenisvol: prentenboek voorlezen dat aansluit bij belevingswereld van de kleuter: laat het
verhaal navertellen, laat treinkaartjes maken, maak een incheckpaal, verzin een busroute.
Sociaal: speel in de kleine kring het verhaal na, conducteurtje spelen.
Strategisch: hoe los je een lekke band op? Gaan lopen, zelf plakken, fietsenmaker, met de bus,
achterop… Of: hoe weet je de weg naar de dierentuin?
Interactievaardigheden van de leerkracht: