Sociologie samenvatting
Hoofdstuk 1 t/m 8
Hoofdstuk 1:
De samenleving waar men een deel van uitmaakt beïnvloedt zijn denken, voelen en
handelen, want als de samenleving verandert, vraagt dat ook om een aanpassing
van het individu. Als een individu zichzelf verandert, levert dat ook een bijdrage aan
de maatschappelijke ontwikkeling.
Sociologie is het ‘systematisch onderzoek van de menselijke samenleving’.
Sociologie gaat over de wetenschap over groepen mensen, terwijl psychologie meer
gericht is op het individu. Twee aspecten van sociologie zijn: wetenschap en een
kritische visie op de maatschappij
Omdat de sociologie kijkt naar groepen mensen, heeft het een bepaald sociologisch
perspectief. Het sociologisch perspectief laat zien hoeveel invloed de samenleving
op het leven van de individu heeft, je omgeving vormt jou als individu, Volgens
sociologen ben je geen mens als je niet kunt communiceren en functioneren in
groepen. Positieve aspecten van het sociologisch perspectief zijn: meer inzicht in
barrières en mogelijheden in het leven, positieve invloed op loopbaanontwikkeling en
meer richting aan het beleid van overheidsinstanties
Sociale verbeeldingskracht is het vermogen om brede maatschappelijke
ontwikkelingen in verband te brengen met de individuele ervaringen- en
belevingswereld.
Positieve effecten van sociologie zijn
Er ontstaat een duidelijk beeld van wat wel én niet klopt in het dagelijks leven
Er is een betere kijk op mogelijkheden
Er is meer inzicht in de eigen individuele rol
Het helpt bij de hedendaagse wereld van diversiteit
De omgeving is erg belangrijk om een individu te helpen, bijvoorbeeld met (sociale)
problemen. Deze problemen kunnen ontstaan door externalisering: problemen die
ontstaan door buitenaf (de samenleving) en depolitisering: problemen die door jezelf
ontstaan. Problemen worden ook geanalyseerd door middel van externaliseren en
depolitiseren.
Modernisering is een sociaal veranderingsproces wat ingezet was door de industriële
revolutie. 4 kenmerken van modernisering zijn: het verdwijnen van kleine traditionele
gemeenschappen, individuele keuzemogelijkheden, grote sociale diversiteit en
oriëntatie op toekomst en tijdbewustzijn.
Volgens Ferdinand Tönnies is het modernisme een overgang van gemeinschaft
naar gesellschaft, de opkomst van het indiviualisme. Volgens Emile Durkheim zorgt
het modernisme voor een uitbreidende arbeidsverdeling, de mechanische solidariteit
wordt vervangen door organische solidariteit. Volgens Max Weber zorgt het
modernisme voor meer rationaliteit, hij vreesde voor de dehumaniserende effecten
, van rationele organisaties. Volgens Karl Marx zorgt het modernisme voor het
ontstaan van kapitalisme, wat sociale conflicten oplevert die zorgen voor een
revolutionaire verandering.
Door deze sociale veranderingen werd de sociologie gestimuleerd, in de landen
waarin veranderingen het snelst gingen, ontstond sociologie als eerst. Auguste
Comte introduceerde de term sociologie in 1838, hij wilde de ‘wilde’ samenleving
begrijpen zoals ze was.
Er bestaan twee soorten samenlevingen. In de traditionele samenleving staat
gevoelens en affectieve bindingen in kleine gemeenschappen centraal, er is veel
gemeischaft (collectivisme). Er is veel groepsbelang, saamhorigheid en tradities zijn
erg belangrijk. In moderne samenlevingen staan gevoelens en affectieve bindingen
in grote sociale eenheden centraal, er is veel gesellschaft (individualisme). Er is veel
individuele vrijheid, gelijkheid en plaats voor persoonlijke ontplooiing. Gevaren van
de moderne samenleving zijn anomie, verzwakking van affectieve bindingen en
weinig collectieve waarden.
Er zijn 3 hoofdvragen van sociologie, de eerste gaat over rationalisering; het proces
van modernisering. Volgens Max Weber worden steeds meer aspecten van het
sociaal leven onderworpen aan berekening en beredenering: in de economie
(productieproces), politiek en bestuur (bureaucratische organisaties en rechtsstelsel),
onderwijs (wetenschappelijke kennis) en religie (onttovering van de wereld). De
tweede hoofdvraag gaat over sociale ongelijkheid, volgens Karl Marx is de moderne
samenleving een klassensamenleving waar macht en uitbuiting de dienst uitmaken
door de kapitalistische verhoudingen. De laatste hoofdvraag gaat over de sociale
wanorde door de sociale cohesie: de mate van respect, sociale steun en
verbondenheid binnen en tussen groepen.
Hoofdstuk 2
Cultuur is een manier van leven, het beïnvloedt ons doen, denken en voelen in een
samenleving. Cultuur is veranderbaar en dynamisch, het wordt overgebracht via
socialisatie en in stand gehouden door sociale controle. De ‘eigen cultuur’ is
vanzelfsprekend; een vreemde cultuur daarentegen kan als een cultuurschok
ervaren worden: een gevoel van desoriëntatie als we met een onbekende
levenswijze geconfronteerd worden.
Er zijn 2 verschillende visies op culuurverschillen:
Etnocentrisme: eigen cultuur is de norm, er wordt door eigen culturele bril gekeken.
Eigen cultuur is superieur. Het probleem wat hierdoor ontstaat is dat er minderheden
ontstaat, discriminatie
Cultuurrelativisme: alle culturen zijn gelijk. Eerst verdiepen in de ‘vreemde’ cultuur en
daaruit proberen te oordelen. Het probleem wat hierdoor ontstaat is anomie: wat is
de norm en hoe richten we de samenleving in?
Immateriële cultuur zijn door de leden van een samenleving ontwikkelde ideeën
(kunstuitingen, spiritualiteit)
Materiële cultuur zijn materiële objecten die gecreeërd zijn door de leden van een
samenleving.