INLEIDING IN DE PSYCHOLOGIE SAMENVATTING
Hoofdstuk 1: Geest, gedrag en psychologische wetenschap
1.1 Psychologie is een breed veld, met vele specialismen, maar in wezen is psychologie de wetenschap van gedrag
en geestelijke processen.
Psychologie: studie van de geest. Wetenschap van gedrag en mentale processen.
De 3 soorten psycholoog zijn experimenteel, toegepast en docent psycholoog.
Pseudopsychologie: psychologische aannamen, niet wetenschappelijk bewezen.
Er zijn 6 vaardigheden nodig voor kritisch denken, namelijk:
1. Weten wat de bron is.
2. Weten of de bewering redelijk of extreem is.
3. Weten wat het bewijsmateriaal is. Anekdotisch bewijsmateriaal: weinig waargenomen ervaringen, die daarom niet
betrouwbaar zijn.
4. Weten of de conclusie beïnvloed kan zijn door bias (vooroordeel).
- Emotionele bias: oordelen op basis van gevoelens.
- Confirmation bias: informatie negeren omdat het niet bij jouw opvatting aansluit.
5. Denkfouten vermijden.
6. Weten of er meerdere invalshoeken nodig zijn voor een oplossing.
1.2 Zes belangrijke perspectieven domineren het snel veranderende veld van de moderne psychologie. Alle kwamen
voort uit radicaal nieuwe ideeën over geest en gedrag.
Volkspsychologie:
- Grieken: bewustzijn en gekte
- Azië: bewustzijn beheersen met meditatie
- Afrika: verklaringen voor persoonlijkheid en stoornissen
- Europa: geest staat los van natuurwetten
De 6 belangrijkste perspectieven domineren het snel veranderende veld van de moderne psychologie. De 6
perspectieven zijn:
- Biologisch perspectief: zoekt de oorzaken van gedrag in het functioneren van de genen, de hersenen, het
zenuwstelsel en hormoonstelsel.
- Neurowetenschap: hoe de hersenen gedachten, gevoelens en mentale processen creëren.
- Cognitieve perspectief: mentale processen, leren, samenwerking perspectieven.
- Introspectie: beschrijving van je eigen, innerlijke, bewuste ervaringen.
- Structuralisme: stroming die de basisstructuren van de geest en de gedachten ontrafelt.
- Gestaltpsychologen: kijken naar geheel, niet elementen.
- Functionalisme: stroming die meende dat psychische processen het beste begrepen kunnen worden in het licht van
hun functie.
- Behavioristische perspectief: de wetenschap van gedrag en van de meetbare omstandigheden in de omgeving die
dit gedrag beïnvloeden.
- Perspectieven vanuit de gehele persoon: eigenschappen, levensloop.
- Psychodynamisch: begrijpen van functioneren door onbewuste behoeften.
- Humanistisch: legt de nadruk op de mogelijkheden, groei, potentie en vrije wil van de mens.
- Karaktertrekken en temperament: verschillen tussen mensen ontstaan door verschillen in karakter.
- Ontwikkelingsperspectief: legt de nadruk op erfelijkheid, omgeving, nature en nurture.
- Socioculturele perspectief: legt de nadruk op sociale interacties, sociaal leren en cultuur.
- Holisme: totaliteit is belangrijker dan losse delen.
1.3 Net als onderzoekers in alle andere vakgebieden gebruiken psychologen de wetenschappelijke methode om hun
ideeën empirisch te toetsen.
De 4 stappen van wetenschappelijke methode:
1. Hypothese ontwikkelen
2. Objectieve data verzamelen
3. Resultaten analyseren
4. Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
,Empirisch onderzoek: gegevens gebaseerd op ervaring en observatie.
Operationele definities: exacte beschrijving hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Experimentele conditie: omstandigheden onderzoek.
Experimentele groep: proefpersonen.
Controlegroep: proefpersonen om mee te vergelijken.
Controleconditie: omstandigheden controlegroep, meestal gelijk aan experimentele conditie.
Onafhankelijke variabele: staat los van de andere variabelen, wordt gemanipuleerd .
Afhankelijke variabele: wordt geobserveerd, wordt beïnvloed door onafhankelijke variabele.
Randomisering: groepen gemaakt door toeval.
Significant: effect is door onafhankelijke variabele ontstaan, niet door toeval.
Repliceren: onderzoek opnieuw uitvoeren om te kijken of resultaten hetzelfde zijn.
5 soorten psychologisch onderzoek:
- Experiment: onderzoek waarbij gebruik gemaakt word van vergelijkbare groepen en alle omstandigheden
gecontroleerd en gemanipuleerd kunnen worden.
- Correlatieonderzoek: onderzoek waarbij de relatie tussen variabelen wordt bestudeerd.
- Survey: vragenlijst.
- Natuurlijke observatie: gedrag in eigen omgeving
- Gevalstudie: onderzoek naar enkel object of persoon.
Expectancy bias: verwachtingen beïnvloeden resultaten.
Dubbelblindonderzoek: onderzoekers en proefpersonen weten beiden niet wie welke onafhankelijke variabele krijgt.
, Hoofdstuk 3: Sensatie en perceptie
3.1 De hersenen nemen de wereld indirect waar, omdat de zintuigen alle stimuli omzetten in de taal van het
zenuwstelsel: neutrale impulsen.
Sensatie: de eerste gewaarwording van de stimulus. Een prikkel/verandering in onze omgeving waar iedereen met
een zintuigstelsel op reageert.
Zintuigen hebben 3 kenmerken met elkaar gemeen die ons een duidelijker beeld geven van de manier waarop een
stimulus wordt omgezet in een sensatie, namelijk:
- Transductie: de omzetting van stimulusinformatie in een zenuwimpuls.
- Sensorische adaptie: receptorcellen worden minder gevoelig doordat stimulus langer hetzelfde niveau blijft.
- De absolute drempel: hoeveelheid stimulatie die nodig is voordat de stimulus wordt opgemerkt.
- Verschildrempel: het kleinst waarneembare verschil tussen twee stimuli voor de helft van de pogingen.
Wet van Weber: theorie die stelt dat het JWV (juist waarneembare verschil) in proportionele verhouding staat tot de
intensiteit van de stimulus.
Signaaldetectietheorie: theorie die stelt dat sensatie afhankelijk is van de kenmerken van de stimulus, de
achtergrondstimuli en de detector.
3.3 Perceptie geeft betekenis aan sensatie. Door perceptie ontstaat een interpretatie van de externe wereld, geen
letterlijke kopie.
Percept: Het betekenisvolle product van perceptie. Een beeld dat geassocieerd wordt met concepten, herinneringen,
emoties en motieven.
Visuele informatie kent twee routes:
- Wat-route: haalt informatie over specifieke objecten en omgevingen naar boven.
- Waar-route: stelt de locatie van een voorwerp ten opzichte van ons lichaam vast.
Blindzicht: een toestand waarbij de wat-route beschadigd is, waardoor je je visueel niet meer bewust bent van de
voorwerpen om je heen.
Kenmerkdetector: cel in de cortex die is gespecialiseerd in het opmerken van bepaalde kenmerken in een stimulus.
Binding probleem: heeft betrekking op het proces dat de hersenen gebruiken om de resultaten van veel sensorische
processen te combineren tot een enkel percept.
Top-downverwerking: perceptuele analyse die de nadruk legt op onze verwachtingen
Bottom-upverwerking: perceptuele analyse die de nadruk legt op kenmerken van de stimulus
Perceptuele constantie: het vermogen om hetzelfde voorwerp in verschillende omstandigheden te herkennen.
Perceptuele blindheid: waarnemingsfout die plaatsvindt omdat het mensen vanwege selectieve aandacht niet lukt om
iets waar te nemen.
Veranderingsblindheid: een perceptuele fout waarbij veranderingen die plaatsvinden in iemands visuele veld, niet
worden waargenomen.
Ambigue figuur: afbeelding met meerdere interpretaties
Figuur: trekt alle aandacht
Grond: trekt geen aandacht in een patroon
Sluiting: lege plekken in een figuur invullen
Twee klassieke theoretische verklaringen voor perceptie: concluderen door leren en de Gestaltpsychologie.
Gestaltpsychologie: een groot deel van onze perceptie wordt gevormd door aangeboren factoren.
- Wet van perceptuele ordening: principes van gelijkenis, nabijheid, continuering en gemeenschappelijke
bestemming, op grond waarvan de elementen van een stimulus perceptueel geordend worden.
- Wet van gelijkenis: stelt dat we geneigd zijn gelijke voorwerpen in onze perceptie samen te voegen.
- Wet van nabijheid: stelt dat we geneigd zijn voorwerpen die dicht bij elkaar staan samen te voegen.
- Wet van continuering: stelt dat we percepties van ononderbroken figuren verkiezen boven die van
losse figuren.