Samenvatting
PB2102
Ouderenpsychologie
Hans Smits
,Toelichting
In deze samenvatting volg ik de lijn van de tekst in yOUlearn van de cursus Ouderenpsycholo-
gie (PB2102). De samenvatting gaat ook over het boek van Vink, M., Kuin, Y., Westerhof, G.,
Lamers, S. & Pot, A.M. (Red.) (2017). Handboek Ouderenpsychologie. De Tijdstroom, de reader
van Peels, D.A. & Nijkamp, N. (2017). ‘Happy and healthy ageing’: een gezondheidspsycholo-
gisch perspectief. Open Universiteit, twee boeksecties en een viertal artikelen.
Uitleg van de gebruikte kleuren:
Definitie van belangrijk begrip, opsomming van trefwoorden
Theorie, model, trefwoord uit theorie of model, relevant persoon
Figuur, afbeelding, schema
Informatiekader
Tabel, instrument, methode, interventie
yOUlearn, informatie over tentamenstof, persoonlijke toevoegingen
2
,Inhoud
Thema 1 Inleiding ouderenpsychologie .................................................................................................. 5
1.1 Ouderenpsychologie en beeldvorming over ouder worden ......................................................... 5
BOEK Hoofdstuk 1. Ouder worden en ouderenpsychologie ............................................................ 5
1.2 Levenslooptheorieën .................................................................................................................... 8
BOEK Hoofdstuk 2. Levenslooptheorieën ........................................................................................ 8
1.3 Een sociaal perspectief op veroudering ...................................................................................... 13
BOEK Hoofdstuk 3. Sociaal netwerk en persoonlijke relaties ........................................................ 13
Thema 2 Veroudering vanuit een levensloopperspectief ..................................................................... 18
2.1 Zingeving en kwaliteit van leven ................................................................................................. 18
BOEK Hoofdstuk 9. Zingeving en levensvragen .............................................................................. 18
BOEK Hoofdstuk 13. Kwaliteit van leven ........................................................................................ 24
2.2 Verlies, rouw en levenseinde ...................................................................................................... 30
BOEK Hoofdstuk 10. Verlies en rouw ............................................................................................. 30
BOEK Hoofdstuk 14. Het levenseinde ............................................................................................ 37
2.3 Ouderen en seksualiteit .............................................................................................................. 44
BOEK Hoofdstuk 12. Seksualiteit .................................................................................................... 44
Thema 3 Veroudering vanuit gezondheidspsychologisch perspectief .................................................. 53
3.1 Biologische en gezonde veroudering .......................................................................................... 53
BOEK Hoofdstuk 4. Biologische veroudering en leeftijdgerelateerde aandoeningen ................... 53
READER Inleiding ............................................................................................................................. 59
READER Hoofdstuk 1. Optimaal gezonde en minder gezonde veroudering ................................... 59
3.2 Leefstijlgedrag en determinanten ............................................................................................... 62
READER Hoofdstuk 2. Determinanten van ziekte en gezonde veroudering ................................... 63
3.3 Gezondheidspsychologische interventies ................................................................................... 65
READER Hoofdstuk 3. Interventies ter bevordering van gezondheid en zelfredzaamheid ............ 65
BOEK Hoofdstuk 15. Preventie ....................................................................................................... 70
BOEK Hoofdstuk 23. Psychologische interventies voor mantelzorgers ......................................... 75
ARTIKEL Profielen van mantelzorgers bij dementie […] (Janssen et al., 2017) ............................... 79
Thema 4 Veroudering vanuit een arbeidspsychologisch perspectief ................................................... 81
4.1 Perspectieven op veroudering in relatie tot werk en pensionering ........................................... 81
SECTIE Hoofdstuk 6. Werkprestatie en de oudere werknemer ...................................................... 81
ARTIKEL Bevordering van Europees onderzoek naar werk […] (Schalk et al., 2010) ...................... 88
4.2 Vervullen van meerdere rollen in het werk- en privédomein .................................................... 92
SECTIE Hoofdstuk 27. Oudere werknemers en werk-privékwesties .............................................. 92
4.3 Pensionering................................................................................................................................ 96
ARTIKEL Stoppen of doorgaan? […] (De Lange et al., 2011)............................................................ 96
ARTIKEL Waarom willen gepensioneerden langer doorwerken? […] (Michiels & Schalk, 2016) .... 99
Thema 5 Veroudering vanuit een klinisch perspectief ........................................................................ 103
5.1 Cognitie en cognitieve training ................................................................................................. 103
BOEK Hoofdstuk 6. Cognitie ......................................................................................................... 103
BOEK Hoofdstuk 25. Cognitieve revalidatie ................................................................................. 114
BOEK Hoofdstuk 30. Mensen met dementie................................................................................ 118
3
, 5.2 Stemming en persoonlijkheid ................................................................................................... 124
BOEK Hoofdstuk 5. Emotie en stemming ..................................................................................... 124
BOEK Hoofdstuk 7. Persoonlijkheid.............................................................................................. 137
5.3 Psychologische interventies ...................................................................................................... 142
BOEK Hoofdstuk 17. Mediatieve cognitieve gedragstherapie ..................................................... 143
BOEK Hoofdstuk 19. Life review ................................................................................................... 149
BOEK Hoofdstuk 20. Oplossingsgerichte psychotherapie ............................................................ 154
Index .................................................................................................................................................... 161
Bijlage 1: Persisterende complexe rouwstoornis (PCRS) .................................................................... 163
Bijlage 2: Overzicht psychofarmaca, indicatiegebieden, bijwerkingen ............................................... 164
Bijlage 3: Veranderende en stabiele geheugentaken bij veroudering ................................................ 165
4
, Thema 1 Inleiding ouderenpsychologie
In dit thema maakt u kennis met het relatief jonge aandachtsgebied binnen de psychologie
dat zich bezighoudt met het verkrijgen en toepassen van wetenschappelijk gefundeerde ken-
nis over de oudere populatie. Met de forse stijging van het aantal ouderen binnen onze sa-
menleving wordt er van zorgprofessionals en psychologen meer gespecialiseerde kennis ver-
wacht over ouderen en ouderenpsychologie.
1.1 Ouderenpsychologie en beeldvorming over ouder worden
Inleiding
Wanneer wordt iemand als oud gezien? Op deze vraag is geen eenduidig antwoord te geven.
Het beeld dat wij hebben van ouder worden, ouderen en ouderdom is het resultaat van een
maatschappelijk krachtenspel waarin politiek, media, bedrijven en ook ouderen zelf een rol
spelen. Hieronder gaan we in op beeldvorming over ouder worden.
BOEK Hoofdstuk 1. Ouder worden en ouderenpsychologie
1. Inleiding
Ouder worden lijkt een thema dat mensen intrigeert. Dat is niet vreemd, omdat de levensver-
wachting stijgt, er veel over ouderen gesproken wordt, en we ook voor onszelf willen weten
wat het betekent om ouder te worden.
2. Wat is oud?
Het is niet altijd duidelijk waar het om gaat bij de termen oud, ouderen en ouder worden. Wat
we oud noemen wordt sociaal vormgegeven in een maatschappelijk krachtenspel. Daarin spe-
len demografische ontwikkelingen een rol, maar ook politiek en beleid, media, bedrijven en
organisaties, en niet in de laatste plaats ook ouderen zelf.
2.1 Veranderende levensloopindelingen
Kalenderleeftijd speelt een belangrijke rol in de constructie van de ouderdom. Tegenwoordig
worden allerlei verschillende grenzen gehanteerd en elke grens heeft iets willekeurigs, zeker
gezien het feit dat de levensverwachting alleen maar toeneemt. Met de ontwikkeling van de
moderne samenleving kwam er een driedeling in de levensloop: kinderen en jeugdigen (0 tot
begin 20 jaar), volwassenen (begin 20 tot 65) en ouderen (65+). Vanwege de toename van de
levensverwachting is er meer differentiatie in de leeftijdsgroepen ontstaan. Misschien belang-
rijker dan de vraag wanneer ouderdom begint, is de vraag wat de betekenis ervan is.
2.2 Beeldvorming
Ouder worden wordt vooral in de media vaak op een eenzijdige wijze weergegeven, vooral in
het beeld dat van de vergrijzing gegeven wordt. Historisch gezien heeft ouder worden altijd
een positieve en een negatieve kant gehad. De maatschappelijke beeldvorming zien we ook
terug in verschillende levensdomeinen, zoals werk (loopbaanmanagement is erop gericht
mensen langer te laten doorwerken, werkgevers richten zich vooral op ontziemaatregelen) en
zorg (in de vorige eeuw werden bejaardenhuizen gebouwd om ouderen te ondersteunen in
hun zelfstandigheid, tegenwoordig bestaat de groep ouderen die in zorginstellingen verblijven
alleen nog uit de meest kwetsbaren).
5
,2.3 Feit en fictie
Het blijft van belang om onderscheid te maken tussen feit en fictie. Dat betreft bijvoorbeeld
de gezondheid en gezondheidsproblemen van ouderen (in de afgelopen 10 tot 15 jaar kregen
ouderen meer problemen en hadden ze meer zorg nodig) en het al of niet actief zijn na hun
pensionering (sommigen werken graag door, anderen zijn blij dat ze van de werkdruk af zijn
en velen doen vrijwilligerswerk).
2.4 Diversiteit in ouder worden
Ouder worden kan niet gevangen worden in algemene beelden en gemiddelde cijfers. Er is te
veel diversiteit en er zijn te veel uitdagingen om daar goed vorm aan te geven. Kritische we-
tenschappers pleiten ervoor om meer aandacht te geven aan inhoudelijke aspecten van het
ouder worden als proces, in plaats van aan ouderdom en kalenderleeftijd. In beleid, onderzoek
en hulpverlening moet op diversiteit ingespeeld worden.
De nieuwe cohorten ouderen, te beginnen bij de babyboomers, geboren tussen 1945 en 1965,
zullen naar verwachting anders oud worden dan de vooroorlogse cohorten, doordat meer
mensen hoger opgeleid en mondiger zijn. Daarnaast is er diversiteit binnen cohorten. Hoewel
mannen een inhaalslag maken, hebben vrouwen bijvoorbeeld altijd nog een hogere levens-
verwachting. De extra jaren brengen zij echter vaak door met gezondheidsproblemen.
Sociaaleconomische verschillen zijn ook in Nederland groot en worden over de levensloop
groter. Hoogopgeleiden hebben een hogere levensverwachting dan laagopgeleiden.
Mensen met een migratieachtergrond hebben vaak een slechtere gezondheid. Hun achter-
grond draagt bij aan de diversiteit van het ouder worden, omdat migranten heel andere cul-
turele verwachtingspatronen hebben over hun ouderdom dan niet-migranten.
Naast cohort, geslacht sociaaleconomische status en migratiegeschiedenis spelen ook indivi-
duele verschillen in persoonlijkheid, het omgaan met het ouder worden en de individuele le-
vensgeschiedenis een belangrijke rol in de levensloopontwikkeling.
Een complex samenspel van biologische, sociale en psychologische factoren draagt ertoe bij
dat sommige ouderen vitaler zijn en andere kwetsbaarder. Maar het is ook belangrijk om de
variatie binnen een persoon te blijven zien. Iemand kan in een bepaald domein, zoals licha-
melijke gezondheid, verliezen ervaren maar tegelijkertijd in een ander domein, zoals sociale
relaties of welbevinden, continuïteit of zelfs groei ervaren.
3. Ontwikkelingen in visie op gezondheid en zorgbeleid
De afgelopen jaren zien we een sterke verandering in de visie op gezondheid en zorg. Het
▌healthy aging model van de WHO gaat ervan uit dat gezond ouder worden van belang is voor
iedereen om het functioneren zo veel mogelijk te bevorderen en te behouden. Dat geldt niet
alleen voor mensen zonder ziekte of aandoeningen, maar ook voor degenen van wie de men-
tale of fysieke capaciteiten zijn verminderd. De toenemende aandacht voor veerkracht is hier-
bij van belang. Ook in de GGZ komt hiervoor steeds meer aandacht.
De benadering van healthy aging past goed bij het denken in de ouderenpsychologie, waarin
ontwikkeling wordt gezien als groei, maar ook als behoud van functioneren en als het omgaan
met tegenslagen en verlies. Ook in de geriatrie en de ouderenzorg komt er meer aandacht
voor veerkracht, zingeving en welbevinden.
Deze nieuwe benadering kan teruggevonden worden in het beleid voor zorg en welzijn. Waar
voorheen gesproken werd van een verzorgingsstaat, spreken we nu over de participatiesa-
menleving. Recente beleidsveranderingen hebben een kanteling van verantwoordelijkheden
gevraagd van de staat naar de burger. Ook andere veranderingen, zoals in de zorg, hebben als
6
,doel om burgers meer autonomie te verlenen. Deze veranderingen vragen om een andere
opstelling van hulpverleners, die meer moeten luisteren naar wat de cliënt en diens naasten
willen. Het leidt er ook toe dat er meer pluriformiteit ontstaat in zorgaanbod en -uitvoering.
3.1 Zorg voor ouderen
Het is de vraag of niet een te rooskleurig beeld geschetst wordt van de autonomie, de compe-
tenties en de netwerken van kwetsbare groepen. Door een te grote nadruk op eigen verant-
woordelijkheid kunnen problemen ontstaan voor ouderen die minder goed in staat zijn om
hun belangen in te schatten. Zij kunnen niet altijd meer hun eigen leven naar eigen inzicht
vormgeven of hun eigen zorgvragen formuleren. Hulpverleners zullen zich dan ook de vraag
moeten stellen hoe ouderen hun leven op een bij hen passende manier vorm kunnen blijven
geven. De ouderenpsycholoog beweegt zich binnen die veranderende kaders.
4. Ouderenpsychologie
Ouderenpsychologie is een nog relatief jong, maar zich snel ontwikkelend specifiek onderdeel
van de psychologie. Door de sterke vergrijzing neemt de relevantie ervan snel toe.
4.1 Psychologische hulpverlening aan ouderen
Een belangrijke vraag is wat psychologische hulpverlening aan ouderen anders maakt dan aan
jongere volwassenen. Leeftijdgerelateerde factoren kunnen van invloed zijn op de cliënt, op
de therapeut en op de voortgang van het therapeutische proces.
Een grote valkuil is dat problemen van ouderen vaak worden toegeschreven aan ouderdom,
en daarmee als onoplosbaar worden gezien. Behandelbare aspecten worden daardoor gemist.
Dit fenomeen doet zich voor bij ouderen zelf, bij hun naasten, maar ook bij hulpverleners.
Deze valkuil kan worden omzeild door samen met de cliënt zorgvuldig te analyseren welke
klachten toe te schrijven zijn aan de leeftijd, en welke aan andere oorzaken. Daarnaast is het
van belang om duidelijk uit te leggen dat er vaak iets gedaan kan worden om lijden te verlich-
ten en kwaliteit van leven te verbeteren.
In hoeverre en op welke wijze is aanpassing nodig van de communicatie, het diagnostische en
het behandelproces, en de methoden die daarbij worden gekozen? Knight en Pachana ont-
wikkelden een conceptueel raamwerk om deze vraag te kunnen beantwoorden. Zij brengen
de factoren die van belang zijn voor aanpassing van de behandeling aan de individuele oudere
cliënt onder in het model ▌Contextual Lifespan Theory for Adapting Psychotherapy (CALTAP).
Contextuele Levenslooptheorie voor Aanpassing van
Psychotherapie (CALTAP)
7
, Dit model helpt om benodigde aanpassingen te bepalen vanuit verschillende perspectieven,
en geeft therapeut, oudere en naaste duidelijkheid over de vraag wat leeftijd met het pro-
bleem te maken heeft. Het CALTAP-model stimuleert om zowel aan de positieve als de nega-
tieve biopsychosociale aspecten van het ouder worden aandacht te besteden. Positive matu-
ration en negative maturation maken nu eenmaal deel uit van het normale verouderingspro-
ces. Daarnaast is het van belang bedacht te zijn op meer ingrijpende veranderingen of speci-
fieke aandoeningen die zich relatief vaak voordoen bij ouderen, maar niet een natuurlijk
onderdeel van het ouder worden betreffen, de specific challenges. Verder legt het model veel
nadruk op de sociale context van ouderen en op hun bredere sociaalhistorische context. In
het model worden bij de contextuele factoren ook de cognities en attitude van de hulpverle-
ner meegenomen. Hulpverleners kunnen vanuit hun eigen cohort (vaak onbewuste) gevoe-
lens en stereotiepe beelden hebben van ouderdom, die een negatieve invloed uitoefenen op
het vertrouwen dat verandering mogelijk is. Het model benoemt ook het feit dat cultuur en
cohort invloed hebben op de wijze waarop iemand over problemen denkt en praat.
4.2 Kennisdomein
De kennis die nodig is in de psychologische hulpverlening aan ouderen, komt uitvoerig aan de
orde in dit handboek. Het behandelt het gehele kennisdomein van de ouderenpsychologie.
5. Professionalisering ouderenpsycholoog
De ouderenpsycholoog is de enige niet-medische academische behandelaar naast de klinisch
geriater, de ouderenpsychiater en de specialist ouderengeneeskunde. De werksetting is
vooral de ggz, de sector van de verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT) en de zie-
kenhuissector en psychologenpraktijken in de eerste lijn. Vanwege de verwachte toename van
het aantal ouderen en mantelzorgers in de komende jaren zal het aantal goed opgeleide ou-
derenpsychologen verder moeten worden uitgebreid.
1.2 Levenslooptheorieën
Inleiding
Hieronder behandelen we een aantal levenslooptheorieën over ouder worden. Ouderdom
maakt deel uit van de levensloop en het ontwikkelingsproces stopt hier niet. De ontwikke-
lingstaken tijdens de ouderdom brengen we in verband met het behoud van welbevinden en
geestelijke gezondheid.
BOEK Hoofdstuk 2. Levenslooptheorieën
1. Inleiding
Ouderenpsychologen houden zich voornamelijk bezig met de geestelijke gezondheid van ou-
deren, en zijn vooral gericht op het voorkomen en behandelen van psychische klachten en
stoornissen. Die benadering heeft het risico dat de nadruk komt te liggen op wat er misgaat.
Het gevaar bestaat dat men de oudere om wie het gaat daarbij uit het oog verliest. Een bre-
dere, persoonsgerichte visie is daarom van belang, waarbij ook het sociale netwerk, de bre-
dere zorg en de manier van leven betrokken worden. Daarnaast nemen ouderen een scala aan
eerdere levenservaringen mee waarmee rekening gehouden moet worden. Ze hebben verder
relatief vaak te maken met onomkeerbaar verlies, wat eveneens een bredere focus vraagt.
Hieronder worden vier perspectieven uit de levenslooppsychologie besproken.
8
,2. Levenslooppsychologie
Vanuit een levensloopperspectief wordt ouderdom niet gezien als een aparte levensfase. Het
proces van ouder worden wordt benaderd als een aspect van de ontwikkeling die gedurende
de gehele levensloop plaatsvindt. In de jaren 80 formuleerde Baltes een aantal belangrijke
principes. Levensloopontwikkeling is multidimensioneel en multidirectioneel. Meestal wordt
onderscheid gemaakt tussen fysiek, sociaal en psychologisch functioneren. Binnen deze di-
mensies kunnen weer verschillende aspecten worden onderscheiden. Het psychologisch func-
tioneren bijvoorbeeld omvat cognitie, emotie, gedrag, motivatie en persoonlijkheid. Voor elk
aspect kan er sprake zijn van verschillende ontwikkelingsrichtingen: groei, behoud van functi-
oneren, en omgaan met verlies.
De uitkomst van processen van levensloopontwikkeling kan gekenschetst worden als patho-
logisch, normaal (in statistische zin), succesvol of optimaal. Gerontologen hebben zich gere-
geld afgevraagd wat succesvol ouder worden betekent. De oudste tegenstelling op dat gebied
is die tussen disengagement en activity. De ▌disengagementtheorie gaat uit van goed ouder
worden als een zich langzaam terugtrekken uit de samenleving en het leven, als reactie op
verminderde vitaliteit en het naderende levenseinde. De ▌activitytheorie daarentegen gaat
uit van goed ouder worden als een proces waarbij mensen willen blijven deelnemen aan het
leven en de samenleving.
De laatste decennia zien we dat er meer recht gedaan wordt aan de multidimensionaliteit van
levensloopontwikkeling. Meestal worden meerdere criteria gehanteerd om vast te stellen of
er sprake is van goed ouder worden. Het model van Rowe en Kahn wordt daarbij het meest
gebruikt. Succesvol ouder worden gaat volgens hen gepaard met een kleine kans op ziekte,
goed fysiek en cognitief functioneren, en actieve betrokkenheid bij het leven. Er blijft wel dis-
cussie over de vraag welke factoren gehanteerd moeten worden om succes te bepalen. Een
probleem met deze benadering is dat er vaak strenge criteria gelden. Er is daarom op gewezen
dat succesvol ouder worden niet alleen aan criteria voor goed functioneren gekoppeld moet
worden, maar ook aan de manier waarop ouderen zelf omgaan met het ouder worden. Suc-
cesvol ouder worden wordt dan benaderd als proces.
Omgaan met ouder worden heeft twee kanten. Enerzijds is er sprake van plasticiteit en aan-
passingsvermogen, anderzijds ook van een zekere mate van autonomie en sturing. Beide kan-
ten samen worden aangeduid als ▌ontwikkelingsregulatie. Paul en Margaret Baltes ontwik-
kelden een model dat verschillende vormen van ontwikkelingsregulatie beschrijft. In dit zoge-
heten ▌soc-model onderscheiden zij selectie, optimalisatie en compensatie. Selectie heeft op
oudere leeftijd de invulling dat mensen selecteren wat de belangrijkste dingen in het leven
zijn waaraan zij tijd en energie willen blijven besteden. Optimalisatie is gedrag met als doel
om hogere niveaus van functioneren te bewerkstelligen. Compensatie is een proces waarbij
mensen verlies of achteruitgang in een bepaald domein opvangen om een bestaand niveau
van functioneren zo veel mogelijk te handhaven.
De ▌socio-emotionele-selectiviteitstheorie (SEST) van Carstensen sluit aan op het model van
Baltes en Baltes. Zij gaat ervan uit dat levensloopontwikkeling twee motieven kent, het eerste
is gericht op het leren kennen van (nieuwe) dingen, het tweede is gericht op het reguleren van
emoties. Welk motief op de voorgrond staat heeft te maken met de hoeveelheid levenstijd
die mensen voor zich zien. Deze vorm van selectie draagt bij aan een positiviteitseffect, waar-
door mensen hun functioneren en welbevinden in stand kunnen houden.
Vanuit de levenslooppsychologie zijn weinig toepassingen ontwikkeld die direct voor de prak-
tijk van de ouderenpsychologie bruikbaar zijn. De benadering geeft vooral een visie op de be-
tekenis van geestelijke gezondheid binnen de complexiteit van het proces van ouder worden.
9
, 3. Welbevinden
De WHO beschrijft geestelijke gezondheid als een hoog niveau van welbevinden in samenhang
met een goed individueel en maatschappelijk functioneren. Als standaarden gelden daarbij
geluk, zelfrealisatie en maatschappelijke integratie. Die standaarden zijn al terug te vinden in
klassieke filosofische discussies over het goede leven. Het streven naar geluk wordt daarbij
gerekend tot de hedonistische visie van bijvoorbeeld Aristippus en Epicurus. In de eudemoni-
sche visie van Aristoteles staat de ontwikkeling van karakter en deugden centraal. In moderne
termen gaat het om het streven naar zelfrealisatie.
In hedendaags onderzoek worden beide visies naast en door elkaar gebruikt. Meestal wordt
mensen gevraagd om een subjectief oordeel over hun eigen persoon en leven te geven. Oor-
delen over geluk en tevredenheid passen binnen de hedonistische visie en worden aangeduid
als emotioneel welbevinden. Oordelen over zelfrealisatie en maatschappelijke integratie pas-
sen binnen een eudemonische visie en worden beschreven als psychologisch welbevinden en
sociaal welbevinden. De tabel hieronder geeft een overzicht van de criteria die hiervoor ge-
bruikt worden.
Domein Onderdeel Criteria
Emotioneel Levenstevredenheid Een gevoel van tevredenheid, vrede en voldoening, waarbij je
Criteria voor welbevinden
welbevinden wensen en behoeften weinig verschillen van wat je bereikt
Interesse Een gevoel van interesse en betrokkenheid bij het leven
Positieve gevoelens Een gevoel van geluk en plezier in het leven
Psychologisch Zelfacceptatie Een positieve houding ten opzichte van jezelf, waarbij je de ver-
welbevinden schillende aspecten van je zelf erkent en accepteert
Persoonlijke groei Het gevoel hebben van continue ontwikkeling en mogelijkheden,
waarbij je openstaat voor nieuwe ervaringen
Doel in het leven Doelen en overtuigingen hebben die het leven zinvol maken
Omgevingsbeheersing Je in staat voelen met een complexe omgeving om te gaan en die
vorm te geven op een manier die bij je past
Autonomie Zelfbepalend en onafhankelijk zijn, waarbij je weerstand kunt bie-
den aan sociale druk
Positieve relaties Warme, bevredigende en vertrouwelijke relaties hebben waarbij
sprake is van wederzijdse betrokkenheid en begrip
Sociaal welbe- Sociale acceptatie Een positieve houding hebben ten opzichte van anderen waarbij
vinden je anderen erkent en accepteert
Sociale groei Het geloof dat de maatschappij zich op een positieve manier ont-
wikkelt en mogelijkheden biedt
Sociale bijdrage Het gevoel dat je iets kunt bijdragen aan de maatschappij wat
door de gemeenschap gewaardeerd wordt
Sociale coherentie Je in staat voelen om de sociale wereld te begrijpen
Sociale integratie Het gevoel dat je deel uitmaakt van een gemeenschap
3.1 Emotioneel welbevinden
▌Emotioneel welbevinden omvat enerzijds de balans tussen positieve en negatieve gevoelens,
anderzijds de emotioneel gekleurde beoordelingen van het eigen leven en domeinen ervan.
Deze hedonistische stroming vult bewust de betekenis van welbevinden niet verder in, zodat
mensen zelf de normen kunnen bepalen waarop ze hun gevoelens en oordelen baseren.
10