Module 6 (1900-1940)
Historische context
WOI
Totalitaire staten (communisme, fascisme en nationaalsocialisme)
Nederland (mannenkiesrecht, massaproductie en Beurskracht 1929)
Massacultuur & moderniteit (positieven omarmen vernieuwing, negatieve angst voor de massa en
de vrouwenbeweging werd steeds krachtiger)
Culturele context
Psychoanalyse van Sigmund Freud (het onbewust, het oedipuscomplex (mama lust) en neurose)
Filosofie (intuïtie van Henri Bergson, ontoereikendheid van de taal is de taal van de filosofie en
Walter Benjamin vindt dat er te weinig ervaren wordt door de moderniteit)
Moderne kunst avant garde (radiale breuk, groepsvorming en geloof in betere wereld)
Schrijvers en publiek
Middengroep en vrouwen begonnen te lezen, boeken werden steeds commerciëler, veel drukte en
hoge oplagen (bestseller)
Twee typen schrijvers: publieksschrijver (echte Nederlandse onderwerpen) en eliteschrijver
(schrijvers die zich afzetten tegen de massacultuur)
Literaire ontwikkelingen
Het blijven bij romantiek (negatief over moderniteit) en realisme (positief/ neutraal over
moderniteit)
Slauerhoff is van het gekwelde bestaan en het lijden van het leven. Holst zijn personages roepen de
ideale wereld op. In de neoromantiek wordt de werkelijkheid ontvlucht met Van Schendel. Baudier-
Bakker is een realist. Je hebt ook het objectief-realisme (naturalistisch).
Met de literaire avant garde wilden schrijvers rationaal breken. Het sentimele, lyrisch-ik en
gepsycholiseer mag weg. Kenmerken zijn:
• Geen vormgeving principes
• Geen herkenbare psychologische getypeerde types
• Montage techniek
• Ritme (jazz ontleende ritmes, klankwerking & dubbelzinnig)
• Niet langer een beschrijving van de werkelijkheid
• Het geloven in een betere wereld (paradox)
• Tweedeling:
o Autonoom (compleet losstaand van de schrijver en maatschappij)
o Maatschappijkritisch (prikkelen en provoceren)
, Bijbehorende schrijvers zijn: Van Ostaijen (montagetechniek), Marsman (vitalistisch en
pessimistisch), Bordewijk (bijzondere beeldspraak) & Bonset (tijdschrift: De Stijl)
Het modernisme, geschreven door elitaire schrijvers (afzetten tegen massacultuur). Kenmerken:
• Veel samenhang
• Het draait om het niet te beschrijven innerlijk leven
• Bewustzijnsstroom (ongeordende gedachtes/ indrukken van personage)
• Nadruk op waarnemingen
• Fragmentarisch (niet chronologische herinneringen en associaties)
• Allemaal tijdlagen door elkaar heen
• Epiphanie (op begeven moment valt alles ineens op zijn plek)
Bijbehorende schrijvers: Martinus Nijhoff (belangrijkste schrijver, raadselachtig & samenhang),
Vestdijk (bewustzijnsstroom), Van Bruggen (bewustwordingsproces) & Elsschot (goed voorbeeld van
vent, in het tijdschrift Forum besproken discussie van vorm (schrijvers niet belangrijk voor het
verhaal) vs vent (wel belangrijk).
Module 7 (1950-1970)
Historische context
Er speelde het einde van WOII, De Koude Oorlog en dekolonisatie.
Overlevingsmaatschappij (woningnood, schaarste, verzuiling, jeugdcultuur (tegencultuur) en er
ontstaan twee kampen: het willen van rust (restauratie) en het willen van vrijheid en verandering.
Belevenismaatschappij (welvarender, aardgas in Groningen, einde verzuiling, meer consumeren &
meer emancipatie en gelijkheid)
Culturele context
Filosofie (existentie: je bepaalt je eigen doel met je eigen keuzes & kritische theorie: de
maatschappij bepaalt het leven)
De kunst is hier minder belangrijk.
Schrijvers en publiek
Er ontstaat een scheiding in de literatuur, er wordt geschreven over de oorlogstrauma, schrijvers
hebben een tegendraadse houding en verzetten zich tegen verzuiling, restauratie en preutsheid. De
schrijvers gaan praten over taboes omdat ze vinden dat het beter wordt als dit doorbroken wordt.
Dit krijgt veel kritiek hierom, maar jongeren waarderen het en er komen betaalbare paperback voor
hen.
Literaire ontwikkelingen
Er wordt proza geschreven: proza van de jaren 50 en 60, kenmerken hiervan: