Laagland boek B, Module 4
1. Historische context
In 1775 koloniën in verzet, begin: Amerikaanse Vrijheidsoorlog tussen Engeland en
haar kolonies in Noord-Amerika. In juli 1776 werd de onafhankelijkheid van de VS
uitgeroepen “all men are created equal”. De burgerij in Europa, die meer invloed
wilde, volgde het streven naar onafhankelijkheid en zelfbestuur in Amerika.
Frankrijk werd in 18e eeuw absolutistisch geregeerd (strenge censuur) door Lodewijk
XIV. Adel en kerk werden bevoorrecht. Burgers ontevreden over dat ze geen inspraak
hadden -> 1789 begon de Franse Revolutie. In 1792 Franse Republiek uitgeroepen De
Jakobijnen, predikten de dictatuur van gelijkheid, (tegenover stonden de
Girondijnen) grepen de macht, ze vestigden een dictatuur: de Terreur. In 1799 greep
Napoleon Bonaparte de macht, in 1804 tot keizer kronen. Toen was de revolutie
voorbij.
In de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden waren de regenten aan de macht. Er
waren 3 groeperingen:
1. De stadhouder en zijn aanhang (Oranjepartij)
2. De regenten; die tegen de stadhouder waren en de macht wensten te behouden
3. De patriotten (burgerij); keerden zich tegen stadhouder en regenten. Ze wilden meer
invloed voor burgerij in bestuur.
Aan het eind van de 18e eeuw viel Frankrijk de Republiek binnen en vestigde de Bataafse
Republiek. Republiek van 7 Nederlanden weg gone loes.
Republiek kende tot Bataafse Republiek een regentenheerschappij
-> De Regenten leefden in enorm veel rijkdom (zijde, geborduurd, pruikentijd, slaven etc).
Maatschappelijke verschillen werden benadrukt. Elite verfranste.
De economie van de Republiek in 18e eeuw ging wel achteruit, de regenten rentenierden en
ipv nieuwe investeringen doen, stagneerde de handel en nijverheid. Werkeloosheid steeg.
Industriële revolutie liet op zich wachten.
2. Culturele context
2.1 Filosofie
Immanuel Kant was een van de belangrijkste filosofen van de 18e eeuw. 2 vragen stonden bij
hem centraal: Wat kan ik weten/Wat moet ik doen? Kennis bestond volgens hem uit
zintuigelijke waarneming van afzonderlijke verschijnselen (ervaring). Om van daaruit tot
kennis te komen was het verstand (rede, ratio) nodig. Dat reikte begrippen aan om kennis te
verwoorden.
2.2 Verlichting
De Verlichting was een emancipatiebeweging van de burgerij die zich bevreidde van
traditionele visie, vooroordelen en belangen op het gebied van ethiek, geloof, politiek en
rechtspraak. De basis van de ‘bevrijding’ was zelfstandig/kritisch denken. Het was belangrijk
dat men het eigen verstand gebruikte en niet zomaar vertrouwde op autoriteiten. Mensen
moesten mondig en rationeel zijn en op basis daarvan handelen. Kant omschreef de
Verlichting als de moed hebben zelf te denken.
, In verlichting ging men onderwijs en verspreiden van kennis beschouwen als belangrijke
middelen tegen vooroordelen en vastgeroeste visies.
In Republiek zorgde de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (1784) voor scholing van de
burgerij door het opzetten van scholen, bibliotheken en het uitgeven van boeken.
Uitgangspunt; gedachte dat kennis de deugd bevorderde.
Filosofie van Verlichting was strijdmiddel om kritiek op de maatschappij en (religieuze)
moraal te verwoorden. Verlichtingsfilosofen pleitten voor verdraagzaamheid en
godsdienstvrijheid, hadden kritiek op absolutisme.
Verlichtingsfilosofen
Montesquieu, De l’esprit des lois : Bepleitte de Trias Politica. Spreiden van de
uitvoerende macht, wetgevende macht en de rechterlijke macht.
Jean-Jacques Rousseau: Hij meende dat de mens vervreemd was van zichzelf en door
de maatschappij misvormd.
Hij meende dat de mens van nature vrij en in zijn oorspronkelijke staat goed en
onbedorven was. Door goede opvoeding was terugkeer naar niet vervreemde mens
mogelijk, hij maakte opvoeding tot belangrijk Verlichtingsthema.
Verlichtingsfilosofen maakten via romans, essays en brieven hun boodschap duidelijk
aan het volk. Er werd vaak gebruik gemaakt van de satire = spottende teksten die
belerend en kritisch zijn bedoeld.
Conclusie: de verlichting was een beweging voor en door de burgerij. Het individu
werd centraal gesteld. De roman die vanaf 1780 tot ontwikkeling kwam, bleek
geschikte literaire vorm voor ontdekking van het persoonlijke en innerlijke.
2.3 Kunst in de achttiende eeuw
Cornelis Troost maakte serie van 5 bij elkaar horende en van Latijnse titels voorziene
pastels: NELRI. Gaat over 7 mannen die dronken zijn en discussie hebben over sterrenkunde
en uiteindelijk naar huis gaan. Plaatsen in traditie van het genreschilderij. Troost plaatste
zich in lange traditie van kunstenaar als opvoeder en opinievormer van zijn publiek, hij
werkte in opdracht.
In 18e eeuw nam het werken met symboliek af, kunst moest begrijpelijk en duidelijk zijn voor
de burger
2.4 Classicisme
In 17e eeuw classicisme ontstaan, het was stijl van vorsten en machthebbers, bleef tot ver in
18e eeuw de toonaangevende stijl.
Nadruk op eenvoud, zakelijkheid, regelmaat en heldere lijnen, sloot aan bij
Verlichtingsgedachte.
Classicistische schilderijen: koele kleuren, scherpe contouren, rustige en statige
compositie.
Kunstenaars richtten zich op weergave van eigen burgerlijke wereld -> Mythologische
scènes maakten plaats voor waargebeurde historische gebeurtenissen.
Dit burgerlijke classicisme werd de stijl van de Franse Revolutie.
De schilder van Revolutie was: Jacques Louis David. Zijn schilderijen waren rationeel,
nauwkeurig en zakelijk. Hij schilderde historische gebeurtenis, dood van Marat.