Samenvatting Europees Staatsrecht gebaseerd op de sheets.
Algemene informatie:
Leerdoelen van het vak Europees Staatsrecht:
- De staatsvorm benoemen en de kenmerken ervan beschrijven;
- De constitutionele organen en instellingen benoemen en hun taken en bevoegdheden
beschrijven;
- Beschrijven hoe de grondrechten constitutioneel zijn verankerd en beschermd;
- De constituties van deze landen kunnen beoordelen op de volgende onderwerpen: de
democratische waarborgen, de bescherming van grondrechten en de mate van decentralisatie;
- De constituties onderling vergelijken en met die van Nederland, en de overeenkomsten en
verschillen benoemen.
De Bondsrepubliek Duitsland:
I. Belangrijke jaartallen:
962 na Chr. Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie
1648 Twee vredesverdragen (Munster en Westfalen)
1806 Napoleon maakt eind aan Heilig Roomse Rijk
1815 En stelt de Duitse Bond in (statenbond)
1866 Duitse Bond vervangen door Noord Duitse Bond
1871 Duits keizerrijk – bondsstaat Duitsland – keizer
1914 WO I, Keizer Wilhelm II vlucht naar Nederland
1918 Duitsland wordt republiek – president
1933 Gecentraliseerde eenheidsstaat – Nationaal Socialisten
1940 WO II, 4 bezette zones (Fr., Brits, VS en Rus.)
1949 BDR (=westen) en DDR (=oosten)
1989 Vallen Berlijnse muur – DDR treedt toe tot BDR – Eén federaal Duitsland
II. Het Duitse staatsbestel:
Staatstype:
Federale democratisch-parlementaire republiek
- Federaal Is een staatsvorm waarin de soevereiniteit wordt verdeeld tussen het centrale of
nationale niveau en de deelstaten.
Duitsland is een bondsstaat. Een bondsstaat is een staat die bestaat uit verschillende
deelstaten. Hierin heeft de centrale overheid een deel van haar macht afgestaan aan de
deelstaten.
- Democratisch Betekent letterlijk volksheerschappij. Het volk heeft het recht om deel te
nemen aan de politieke macht.
- Parlementair Regeringsvorm waarbij het volk zijn eigen vertegenwoordigers in het
parlement heeft gekozen. (Meestal kamerstelsel).
- Republiek Is een staat waarvan het staatshoofd niet door erfopvolging wordt aangewezen,
maar op een of andere manier wordt verkozen. In Duitsland heeft de president een
ceremoniële functie.
, Bondsstaat
Democratische regeervorm
Republiek waar parlement de macht heeft – ministers leggen verantwoording af aan parlement
President ceremoniële functie
II.2 Staatsvorm – Hoe ziet de Duitse federatie eruit?
Tweeledig – de Bond (Gesamtstaat) en 16 ländern in totaal 17 staatsorganisaties
Staatsrechtelijke verbinding van deelstaten op basis van een grondwet.
Kenmerken
- Statelijkheid deelstaten – zelf inrichten land
- In grondwet verankerde verdeling bevoegdheden bond-landen, wetgeving bestuur en
rechtspraak aangelegenheid landen.
De bondsrepubliek als federale staat:
De bondsrepubliek Duitsland is een tweeledige staat, oftewel een uit deelstaten (Ländern)
samengestelde staat. De bondsstaat is een staatsrechtelijke verbinding van deelstaten op basis van een
grondwet, waarbij het verband van de staten, de staat als geheel (Gesamtstaat), de kwaliteit van een
soevereine staat bezit. De Duitse bondsstaat kent de volgende kenmerken:
1. Ten eerste is de statelijkheid van de deelstaten van belang. Deze houdt ten principale in dat
de landen zelfstandigheid genieten bij de inrichting van hun staatsorganisatie. De
Bondsrepubliek Duitsland kent aldus inclusief het federale overheidsverband 17
staatsorganisaties. Elk land heeft een eigen grondwet, waarin de organisatie van het parlement,
van de regering en van de rechterlijke instanties geregeld is. Om aanspraak te kunnen maken
op statelijkheid is voorts vereist dat uitoefening van drie overheidsfuncties – wetgeving,
bestuur en rechtspraak – aan de landen is toevertrouwd. Deze uitoefening mag daarbij niet van
ondergeschikte betekenis zijn.
2. Een tweede algemeen kenmerk betreft de in de grondwet verankerde verdeling van de
bevoegdheden tussen bond en landen. Hoofdregel daarbij is dat de uitoefening van
overheidsbevoegdheden – wetgeving, bestuur en rechtspraak – een aangelegenheid is van de
landen, voor zover de grondwet geen andere regeling treft of toelaat (art. 30 Grondwet). De
bevoegdheid tot wetgeving heeft de bondswetgever slechts voor zover de grondwet hem
wetgevingsbevoegdheden toekent (art. 70 Grondwet)
Voornoemde twee algemene kenmerken gaan uit van het principe van (verticale) machtenscheiding
tussen bond en landen. Dit principe van machtenscheiding – verdeling van macht over verschillende
overheidsorganisaties teneinde machtsconcentratie te vermijden – vormt altijd nog een belangrijke
grondslag voor de inrichting van de Duitse Bondsstaat.
, Baden- Wurttemberg, Bayern, Bremen, Berlijn, Brandenburg, Hamburg,
Hessen, Mecklenburg-Vorpommern, Niedersachsen, Nordhein-
Westfalen, Rheinland-Pfalz, Saarland, Sachsen, Sachsenanhalt,
Schleswig-Holstein, Thuringer.
16 deelstaten
II.1 Staatsvorm – (Verdeling) bevoegdheden bond-landen:
Zowel bond als landen exclusieve wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende bevoegdheden volgens
grondwet. - Overigens: landen bevoegd, maar Bundesrecht bricht Landesrecht.
NB: Uitzondering t.a.v. bestuur buitenlandse betrekkingen.
NB: Wetgevend niveau.
Verdeling van bevoegdheden tussen bond en landen:
De federale staatsvorm van de Bondsrepubliek Duitsland brengt met zich mee dat zowel de bond als
de landen bevoegd zijn op het terrein van wetgeving, bestuur en rechtspraak. De Grondwet plaatst de
landen daarbij voorop. Zij zijn in principe bevoegd, tenzij de grondwet bondsorganen bevoegdheden
verleent. Alleen het bestuur van de buitenlandse betrekkingen vormt een uitzondering op deze regel.
Voor wat betreft de wetgeving onderscheidt de grondwet sinds de grondwetherziening van 2006 drie
categorieën.
1. Ten eerste is de bondwetgever op een aantal terreinen uitsluitend bevoegd om wetgeving vast
te stellen. Art. 73 grondwet geeft een opsomming van die terreinen. Daaronder vallen zaken
als nationaliteit, de defensie, post en telecommunicatie, rechtspositie van bondsambtenaren,
luchtverkeer, het auteurs- en merkenrecht, het afweren van gevaren van het internationale
terrorisme door het Bundeskriminalpolizeiamt in bepaalde zaken. Art. 71 Grondwet bepaalt
nog ten aanzien van deze wetgevingsaangelegenheden dat de bond de bevoegdheid tot
wetgeving kan delegeren.
2. De tweede categorie betreft de concurrerende wetgevingsbevoegdheid. Zowel de bond als
de landen zijn bevoegd ten aanzien van onderwerpen, die onder deze categorie vallen,
wetgeving vast te stellen. De landen zijn daarbij slechts bevoegd tot wetgeving voor zover de
bond nog niet van zijn wetgevingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Voorbeelden van
onderwerpen zijn onder meer het burgerlijk recht, het strafrecht, het civiel en strafprocesrecht,
de rechterlijke organisatie, het notariaat, het verenigingsrecht, het vreemdelingenrecht, het
handelsrecht, het arbeidsrecht, allerlei aspecten van milieurecht en ruimtelijke ordening, en
bepaalde aangelegenheden van hoger onderwijs.
3. De derde categorie wetgeving betreft de uitsluitende wetgevingsbevoegdheid van de
landen. Zoals gezegd zijn de landen exclusief wetgevingsbevoegd in alle gevallen waarin de
grondwet geen wetgevingsbevoegdheid aan het bond toekent. Hieronder vallen in de praktijk
vele bestuurlijke en bestuursrechtelijke aangelegenheden, waaronder het politierecht, het
bouwrecht, het gemeenterecht en vele culturele onderwijsaangelegenheden.
Op bestuurlijk gebied zijn de landen wat minder verdrongen en heeft het uitgangspunt van de
grondwet, dat uitoefening van overheidsbevoegdheden zaak der landen is voor zoveel de grondwet
niet anders bepaalt of toelaat meer reële betekenis. De grondwet kent voor wat betreft bestuur – door
Algemene informatie:
Leerdoelen van het vak Europees Staatsrecht:
- De staatsvorm benoemen en de kenmerken ervan beschrijven;
- De constitutionele organen en instellingen benoemen en hun taken en bevoegdheden
beschrijven;
- Beschrijven hoe de grondrechten constitutioneel zijn verankerd en beschermd;
- De constituties van deze landen kunnen beoordelen op de volgende onderwerpen: de
democratische waarborgen, de bescherming van grondrechten en de mate van decentralisatie;
- De constituties onderling vergelijken en met die van Nederland, en de overeenkomsten en
verschillen benoemen.
De Bondsrepubliek Duitsland:
I. Belangrijke jaartallen:
962 na Chr. Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie
1648 Twee vredesverdragen (Munster en Westfalen)
1806 Napoleon maakt eind aan Heilig Roomse Rijk
1815 En stelt de Duitse Bond in (statenbond)
1866 Duitse Bond vervangen door Noord Duitse Bond
1871 Duits keizerrijk – bondsstaat Duitsland – keizer
1914 WO I, Keizer Wilhelm II vlucht naar Nederland
1918 Duitsland wordt republiek – president
1933 Gecentraliseerde eenheidsstaat – Nationaal Socialisten
1940 WO II, 4 bezette zones (Fr., Brits, VS en Rus.)
1949 BDR (=westen) en DDR (=oosten)
1989 Vallen Berlijnse muur – DDR treedt toe tot BDR – Eén federaal Duitsland
II. Het Duitse staatsbestel:
Staatstype:
Federale democratisch-parlementaire republiek
- Federaal Is een staatsvorm waarin de soevereiniteit wordt verdeeld tussen het centrale of
nationale niveau en de deelstaten.
Duitsland is een bondsstaat. Een bondsstaat is een staat die bestaat uit verschillende
deelstaten. Hierin heeft de centrale overheid een deel van haar macht afgestaan aan de
deelstaten.
- Democratisch Betekent letterlijk volksheerschappij. Het volk heeft het recht om deel te
nemen aan de politieke macht.
- Parlementair Regeringsvorm waarbij het volk zijn eigen vertegenwoordigers in het
parlement heeft gekozen. (Meestal kamerstelsel).
- Republiek Is een staat waarvan het staatshoofd niet door erfopvolging wordt aangewezen,
maar op een of andere manier wordt verkozen. In Duitsland heeft de president een
ceremoniële functie.
, Bondsstaat
Democratische regeervorm
Republiek waar parlement de macht heeft – ministers leggen verantwoording af aan parlement
President ceremoniële functie
II.2 Staatsvorm – Hoe ziet de Duitse federatie eruit?
Tweeledig – de Bond (Gesamtstaat) en 16 ländern in totaal 17 staatsorganisaties
Staatsrechtelijke verbinding van deelstaten op basis van een grondwet.
Kenmerken
- Statelijkheid deelstaten – zelf inrichten land
- In grondwet verankerde verdeling bevoegdheden bond-landen, wetgeving bestuur en
rechtspraak aangelegenheid landen.
De bondsrepubliek als federale staat:
De bondsrepubliek Duitsland is een tweeledige staat, oftewel een uit deelstaten (Ländern)
samengestelde staat. De bondsstaat is een staatsrechtelijke verbinding van deelstaten op basis van een
grondwet, waarbij het verband van de staten, de staat als geheel (Gesamtstaat), de kwaliteit van een
soevereine staat bezit. De Duitse bondsstaat kent de volgende kenmerken:
1. Ten eerste is de statelijkheid van de deelstaten van belang. Deze houdt ten principale in dat
de landen zelfstandigheid genieten bij de inrichting van hun staatsorganisatie. De
Bondsrepubliek Duitsland kent aldus inclusief het federale overheidsverband 17
staatsorganisaties. Elk land heeft een eigen grondwet, waarin de organisatie van het parlement,
van de regering en van de rechterlijke instanties geregeld is. Om aanspraak te kunnen maken
op statelijkheid is voorts vereist dat uitoefening van drie overheidsfuncties – wetgeving,
bestuur en rechtspraak – aan de landen is toevertrouwd. Deze uitoefening mag daarbij niet van
ondergeschikte betekenis zijn.
2. Een tweede algemeen kenmerk betreft de in de grondwet verankerde verdeling van de
bevoegdheden tussen bond en landen. Hoofdregel daarbij is dat de uitoefening van
overheidsbevoegdheden – wetgeving, bestuur en rechtspraak – een aangelegenheid is van de
landen, voor zover de grondwet geen andere regeling treft of toelaat (art. 30 Grondwet). De
bevoegdheid tot wetgeving heeft de bondswetgever slechts voor zover de grondwet hem
wetgevingsbevoegdheden toekent (art. 70 Grondwet)
Voornoemde twee algemene kenmerken gaan uit van het principe van (verticale) machtenscheiding
tussen bond en landen. Dit principe van machtenscheiding – verdeling van macht over verschillende
overheidsorganisaties teneinde machtsconcentratie te vermijden – vormt altijd nog een belangrijke
grondslag voor de inrichting van de Duitse Bondsstaat.
, Baden- Wurttemberg, Bayern, Bremen, Berlijn, Brandenburg, Hamburg,
Hessen, Mecklenburg-Vorpommern, Niedersachsen, Nordhein-
Westfalen, Rheinland-Pfalz, Saarland, Sachsen, Sachsenanhalt,
Schleswig-Holstein, Thuringer.
16 deelstaten
II.1 Staatsvorm – (Verdeling) bevoegdheden bond-landen:
Zowel bond als landen exclusieve wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende bevoegdheden volgens
grondwet. - Overigens: landen bevoegd, maar Bundesrecht bricht Landesrecht.
NB: Uitzondering t.a.v. bestuur buitenlandse betrekkingen.
NB: Wetgevend niveau.
Verdeling van bevoegdheden tussen bond en landen:
De federale staatsvorm van de Bondsrepubliek Duitsland brengt met zich mee dat zowel de bond als
de landen bevoegd zijn op het terrein van wetgeving, bestuur en rechtspraak. De Grondwet plaatst de
landen daarbij voorop. Zij zijn in principe bevoegd, tenzij de grondwet bondsorganen bevoegdheden
verleent. Alleen het bestuur van de buitenlandse betrekkingen vormt een uitzondering op deze regel.
Voor wat betreft de wetgeving onderscheidt de grondwet sinds de grondwetherziening van 2006 drie
categorieën.
1. Ten eerste is de bondwetgever op een aantal terreinen uitsluitend bevoegd om wetgeving vast
te stellen. Art. 73 grondwet geeft een opsomming van die terreinen. Daaronder vallen zaken
als nationaliteit, de defensie, post en telecommunicatie, rechtspositie van bondsambtenaren,
luchtverkeer, het auteurs- en merkenrecht, het afweren van gevaren van het internationale
terrorisme door het Bundeskriminalpolizeiamt in bepaalde zaken. Art. 71 Grondwet bepaalt
nog ten aanzien van deze wetgevingsaangelegenheden dat de bond de bevoegdheid tot
wetgeving kan delegeren.
2. De tweede categorie betreft de concurrerende wetgevingsbevoegdheid. Zowel de bond als
de landen zijn bevoegd ten aanzien van onderwerpen, die onder deze categorie vallen,
wetgeving vast te stellen. De landen zijn daarbij slechts bevoegd tot wetgeving voor zover de
bond nog niet van zijn wetgevingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Voorbeelden van
onderwerpen zijn onder meer het burgerlijk recht, het strafrecht, het civiel en strafprocesrecht,
de rechterlijke organisatie, het notariaat, het verenigingsrecht, het vreemdelingenrecht, het
handelsrecht, het arbeidsrecht, allerlei aspecten van milieurecht en ruimtelijke ordening, en
bepaalde aangelegenheden van hoger onderwijs.
3. De derde categorie wetgeving betreft de uitsluitende wetgevingsbevoegdheid van de
landen. Zoals gezegd zijn de landen exclusief wetgevingsbevoegd in alle gevallen waarin de
grondwet geen wetgevingsbevoegdheid aan het bond toekent. Hieronder vallen in de praktijk
vele bestuurlijke en bestuursrechtelijke aangelegenheden, waaronder het politierecht, het
bouwrecht, het gemeenterecht en vele culturele onderwijsaangelegenheden.
Op bestuurlijk gebied zijn de landen wat minder verdrongen en heeft het uitgangspunt van de
grondwet, dat uitoefening van overheidsbevoegdheden zaak der landen is voor zoveel de grondwet
niet anders bepaalt of toelaat meer reële betekenis. De grondwet kent voor wat betreft bestuur – door