Hoorcollege 1
Wat is wetenschapsfilosofie
Filosofie: kritisch nadenken/reflecteren over een onderwerp.
Wetenschapsfilosofie: filosofische reflectie op wat wetenschap is, doet en aan kennis
genereert.
Wat is wetenschap: we gebruiken de term ‘wetenschap’ heel vaak, en we gebruiken hem dan
ook goed, maar toch kunnen we niet zeggen wat de eigenschappen van wetenschap zijn. We
hebben wel een idee van wat wetenschap is, maar geen helder antwoord (we kunnen het
woord goed gebruiken en mensen wijzen op het foutief gebruik van het woord, maar we
weten niet wat wetenschap precies is).
Psychologie is een wetenschap
Je moet als academicus uit kunnen leggen waarom psychologie gezien wordt als wetenschap,
hiervoor heb je kennis, kunde en karakter nodig.
Kennis: je moet weten wat de verschillende antwoorden zijn die in de geschiedenis van het
denken over wetenschap gegeven worden op de vraag wat is wetenschap?
Kunde: je moet de vaardigheid hebben om kritisch te reflecteren op vragen als: is psychologie
wel een wetenschap? Is het terecht dat wetenschap een monopolie heeft op
kennisverwerving?
Karakter: kennis er kunde dienen een ander doel, namelijk karakter. Door kritisch na te
denken over wat wetenschap is, en of psychologie een wetenschap is, hopen we dat je beter
inzicht krijgt in psychologie als wetenschap, waardoor je een betere wetenschapper wordt. De
universiteit wil niet alleen studenten afleveren die kennis en vaardigheden hebben zodat ze
geld kunnen verdienen, maar ze willen de samenleving iets brengen.
Epistemologie: rationalisme vs. empirisme
De wetenschapsfilosofie begon met epistemologie (=kennisleer), vanuit hier werden er drie
vragen gesteld:
o Wat is (zekere) kennis?
o Hoe kunnen we die kennis rechtvaardigen?
o Wat is de bron van kennis?
Met betrekking tot deze kwesties zijn traditioneel twee posities ingenomen:
o Rationalisme: echte kennis is afkomstig van de ratio, de rede, het verstand.
o Empirisme: echte kennis is afkomstig van de zintuigelijke ervaring.
Hiermee beantwoorden het rationalisme en het empirisme beide de vraag “kunnen we
echten kennis hebben?” waarop door deze stromingen met ja geantwoord wordt. Hiermee
staan de tegenover het scepticisme, die de vraag: “Wat weet je zeker?” beantwoord met:
helemaal niets.
Scepticisme
Volgens het scepticisme is er geen kennis mogelijk.
Socrates: een oude scepticus die op het marktplein aan mensen vroeg wat de zeker wisten,
vervolgens vroeg hij “hoe weet je dat zeker? Waar heb je die kennis vandaan?”. Hij bleef net
zolang doorvragen totdat de persoon tegenover hem zei “ja dat weet ik niet hoor”. Socrates
stelde dan dat de eerste uitspraak, die de persoon zeker wist, dan ook niet zeker was, omdat
je niet kom uitleggen waarop het zo was.
Het scepticisme trekt dus de conclusie dat we niets zeker weten, dus ook niet met betrekking
tot de goden. Dit leidde ertoe dat Socrates de gifbeker kreeg wegens atheïsme.
Rationalisme
1
, Centrale bewering: echte kennis komt (deels) voort uit het goed gebruiken van de verstand
(ratio). De geassocieerde bewering is: er bestaat ingeboren kennis (=nativisme).
Plato was een belangrijke rationalist, hij was de leerling van Socrates. Volgens hem is de bron
van kennis de ratio en is alle kennis aangeboren, dus eigenlijk gaat het bij leren alleen maar
om herinneren (=anamnèsis). Plato meende dus dat je voor je geboorte alle echte kennis al
had (die ben je vergeten bij de geboorte).
o Hij beweert dit omdat hij gelooft in reïncarnatie, hiermee bedoelt hij dat je zien voor de
geboorte in een andere wereld was. Dit werd de wereld van de ‘vormen’ of ‘ideeën’
genoemd. In deze wereld zijn de echte ideeën en kennis, dit is dus een soort hemel.
o Epistème kennis is van hoe dingen zijn en dat doxa een mening is over hoe dingen zijn.
Doxa is dus een niet-beargumenteerde overtuiging/mening (dit betekend dus niet
perse dat het niet waar is, maar het kan niet onderbouwt worden). Volgens Plato is
kennis een ware en gerechtvaardigde overtuiging.
o Plato reageert op Heraclitus. Volgens Heraclitus stroomt alles (panta rhei), hiermee
bedoeld hij dat de wereld die we met onze zintuigen waarnemen constant verandert
(bv. je kan niet twee keer in dezelfde rivier stappen, want in de tijd dat je eruit en erin
stapt is de rivier en jijzelf veranderd). Als alles continu verandert, is er dus niet (maar
alles wordt) en dan kunnen we geen doxa verwerven, dus ook geen epistème. Dit leidt
tot scepticisme.
o Parmenides: volgens hem is alles, niks wordt en als iets dan verandert, is het niet meer
(tegenovergesteld aan Heraclitus).
o Plato wilde geen scepticisme, daarom kwam hij met de twee wereldentheorie. De
eerste wereld is die van de waarnemingen/verschijnselen/veranderingen (wereld van
Heraclitus), in deze wereld kan je dus geen kennis verwerven. De tweede wereld, de
wereld van de ideeën/vormen, veranderd niet (wereld van Parmenides). In deze wereld
zitten concepten (de idee) die onveranderlijk zijn, hier is er dus wel sprake van kennis
(bv. een stoel in ‘onze’ wereld kan kapot en dus veranderen, maar “de idee” van een
stoel is een concept, en onveranderlijk).
o Allegorie van de grot: uitleg op de twee wereldentheorie. Hierbij kijkt er geen groep
geketende mensen naar een muur van een grot, daarop zien ze een schaduw van een
stoel veroorzaakt door een vuur en een stoel boven hun (die ze niet zien). Omdat deze
mensen nooit een echte stoel gezien hebben zullen ze denken dat de schaduw van de
stoel een echte stoel is. Plato wil hiermee laten dien dat we met onze zintuigen geen
echte kennis opdoen, maar dat je hiervoor je verstand nodig hebt.
o Dus: ideeën/vormen bestaan los van ons in de ideeën/vormenwereld. Hier is onze ziel
geweest en die heeft alle ideeën aanschouwd (en dus kennis opgedaan). Bij de
geboorte van onze ziel in ons lichaam zijn we alles vergeten, maar de kennis zit in de
ziel. Je doet dus geen kennis op via de zintuigen, want die nemen alleen de
veranderlijke wereld waar, waar alleen doxa is. Je moet dus je verstand gebruiken
om kennis te krijgen van de ideeën, en dus is leren een proces van anamnèsis (leren
is herinneren).
o Plato schreef veel op in dialoogvorm, waarin Socrates meestal de hoofdrol had.
In de dialoog “Meno” legt Plato uit dat leren herinneren is en dat iedereen dit
kan, ook slaven zonder opleiding. Deze dialoog vind plaats tussen Socrates
(gedachtegang van Plato) en Meno (slaveneigenaar). Meno gelooft niet dat een
slaaf zich ook iets ingewikkelds als wiskunde kan herinneren, dus roept hij er
een slaaf bij. Socrates tekent een vierkant in het zand en vraagt de slaaf hem te
vertellen hoe hij een vierkant met het dubbele oppervlakte krijgt. De slaaf zegt heb
2
, zijde AB en zijde AD twee keer zo groot te maken en daarmee een nieuw vierkant te
tekenen. Socrates laat de slaaf zien dat het vierkant dan 4x zo groot is en tekent
vervolgens de diagonale van de vier vierkanten en laat zien dat het vierkant dat
hierdoor ontstaat wel 2x zo groot is als het oorspronkelijke vierkant. De slaaf zegt dat
hij het ziet en dat hij het nu inziet met zijn verstand. Hierdoor gelooft Meno Socrates.
o Het dialoog van Meno is natuurlijk onacceptabel omdat Socrates de slaaf de woorden in
de mond legt. Dit is dus een hele extreme vorm van het rationalisme, niet alle
rationalisten (bv. Descartes) zijn zo extreem. Dus het is op het tentamen belangrijk dat
je als er gevraagd wordt naar het rationalisme niet de theorie van Plato gaat uitleggen,
want andere rationalisten zoals Descartes zijn het hiermee eens.
Empirisme
Centrale bewering: empiristen menen dat de bron van kennis de ervaring opgedaan via de
zintuigelijke waarneming is. Dit is de common sense opvatting: als je wilt weten hoe iets zit,
moet je kijken/luisteren/….
De centrale claim is dus dat je kennis opdoet via de ervaringen die je hebt als waarneming (via
het gebruik van de zintuigen). Een geassocieerde bewering is dat als alle kennis uit ervaring
via de waarneming voortkomt, er geen ingeboren kennis is.
Let op het verschil tussen empiristisch en empirisch:
o Empiristisch: verwijst naar het empirisme, de opvatting dat kennis voortkomt uit
zintuigelijke waarneming (staat tegenover rationalistisch).
o Empirisch: verwijst naar de wetenschappelijke methode, waarbij men gebruik maakt
van observeerbare of experimentele gegevens om conclusies te trekken over de
wereld.
Aristoteles: een belangrijke empirist, hij was de leerling van Plato, maar verwierp Plato’s
tweewerelden theorie. Volgens Aristoteles is er slechts één wereld en die is met de zintuigen
waar te nemen. Hiermee wijst hij ook het idee van ingeboren ideeën af, volgens hem wordt
de mens geboren als tabula rasa.
o Aristoteles was de oprichter van het lyceum, waar hij studenten wandelend les gaf
(peripateo). Vandaar dat Thomas van Aquino het empiristische principe het
peripathische principe noemde: niets is in het intellect dat zich niet eerst in de
zintuigen bevond.
o Het belangrijkste bij Aristoteles’ epistemologie is de zintuigelijke waarneming, maar er
zitten ook rationalistische elementen in het werk van Aristoteles. Zo denkt Plato dat de
Idee Stoel een bestaande identiteit heeft in de ideeënwereld, terwijl Aristoteles alleen
de concrete individuele stoelen waarneemt. Maar hoe komt het dan dat ook Aristoteles
een algemeen concept ‘stoel’ heeft dat we toepassen op iedere individuele stoel. Om
dit te bereiken maakt hij gebruik van inductie.
o Inductie: op basis van een aantal (maar niet alle) waarnemingen waarin A gelijk is aan
B of A volgt op B, concluderen we dat A altijd B is, of dat A altijd op B volgt. Dus bij
inductie generaliseer je je waarneming (bv. alle raven zijn zwart, want de raven die ik
gezien heb zijn zwart).
o Het probleem met inductie is dat je niet zeker kan weten dat alle mensen sterfelijk zijn,
want op basis van de waarneming kan je niet zeggen dat een abstracte stelling als ‘alle
mensen zijn sterfelijk’ waar is, je heb alleen maar een correlatie. Toch was Aristoteles
van mening dat ook deze mening noodzakelijk waar was (dit geldt ook bij bv. de raven,
je weet nooit zeker of je er niet eentje gemist hebt die niet zwart is, dus kan je nooit
met zekerheid stellen dat alle raven zwart zijn). Aristoteles had een oplossing voor dit
probleem, namelijk dat dat inductie slechts de eerste stap is, er is nog een tweede stap
3
, nodig: je moet via onfeilbare intellectuele capaciteit van de geest (nous) inzien dat
stellingen als ‘alle mensen sterfelijk’ noodzakelijke waarheden zijn. Dit wordt intuïtieve
inductie (=inzicht) genoemd.
o Aristoteles ziet dus in dat het noodzakelijk waar moet zijn, dus je hebt het dan eigenlijk
niet meer over empirisme, want je hebt nu een rationalistisch element. Het is dus geen
zuiver empirisme.
De rol van Aristoteles in de late middeleeuwen
In de middeleeuwen had de katholieke kerk veel macht en was het de opvatting dat als je iets
wilde weten, dan las je de bijbel of luisterde je naar de priester. Men veronderstelde dan ook
dat Aristoteles zijn goede verstand van God gekregen had.
Men stelde dat wat Aristoteles met zijn verstand bedacht, allemaal in de bijbel stond. Dus
kwesties met betrekking tot kennis en de werkelijkheid werden opgelost door ofwel de bijbel
ofwel Aristoteles te citeren.
er zijn dan dus twee wegen naar de waarheid: (1) openbaring en (2) je verstand goed
gebruiken.
Thomas van Aquino probeerde de christelijke leer met de opvattingen van Aristoteles te
verenigen.
Een voorbeeld: Aristoteles had een theorie over stof en vorm. Stof (materie, zoals een stuk
marmer) is in aanleg iets (bv. een beeld), pas door de vorm wordt het ook werkelijk is (dus
een beeld is eigenlijk al aanwezig in een stuk marmer). Maar dit beeld kan vervolgens ook
weer stuk, er is dus een proces van ontstaan en vergaan. Aquino stelt dat God dit proces van
ontstaan en vergaan in gang gezet heeft. Hiermee stelt Aristoteles dus eigenlijk dat er een
God bestaat, die de eerste oorzaak (=onbewogen beweger) is van het proces van ontstaan en
vergaan. Door God als onbewogen beweger te zien is Aristoteles in overeenstemming met de
bijbel gebracht. Dit heeft ertoe geleidt dat je in de middeleeuwen niet zomaar tegen
Aristoteles in kon gaan, want dan impliceerde je dat wat in de bijbel staat onzin is. Door deze
ideeën rond de bijbel en Aristoteles werd vooruitgang tegengehouden.
Aristoteles wilde kennis over de natuurlijke wereld, dit deed hij door te observeren. Hij deed
geen experimenten omdat dingen manipuleren (bv. een steen optillen) ingaat tegen de
natuur der dingen en daarom leerde men niets over de natuur met experimenten. In de
moderne wetenschap doen je juist wel experimenten om iets te leren over de natuurlijke
wereld. Het gevolg hiervan was dat de filosofie en de wetenschap min of meer stil stond in de
middeleeuwen.
Hoorcollege 2
Francis Bacons nieuwe methode
Francis Bacon had er geen problemen mee om het Aristotelische wereldbeeld ter discussie te
stellen, hij ging onder andere in tegen het idee dat je geen experimenten mocht gebruiken.
Hij kwam met de nieuwe methode:
o Stelt dat we onze vooroordelen moeten laten varen.
o Stelt dat we de empirische methode moeten gebruiken (en geen autoriteitsboeken
zoals die van Aristoteles).
o Hiervoor is inductie een belangrijk middel.
1. Vooroordelen opgeven
Er zijn een aantal hardnekkige epistemologische vooroordelen/biases (Bacon spreekt ook wel van
idiols of false concptions), deze staan in de weg bij het proberen te verwerven van kennis. Dus we
moeten er beducht op zijn dat we deze vooroordelen niet gebruiken.
4