Dit document is een samenvatting uit het boek Moderne Vreemde Talen. Het bestaat uit hoofdstuk 1 tot en met 10, behalve hoofdstuk 9. Geschikt voor studenten van Hogeschool Utrecht, de leerdoelen zijn helemaal uitgewerkt. Achter elk leerdoel staat de paginnanummer waar de informatie staat.
Je noemt minstens 5 kenmerken van het communicatief taalonderwijs. (23)
1. De leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig.
2. De leerling leert samen met anderen.
3. De leerling leert in samenhang.
4. De leerling oriënteert zich.
5. De leerling leert in een uitdagende en veilige leeromgeving.
6. De leerling leert in een doorlopende leerlijn.
Je kent de fasen van Neuner. (31)
1. Afase: oefeningen zijn gericht op het begrijpen van gesproken en geschreven
teksten.
2. Bfase: worden taalmiddelen aangeboden en geoefend die nodig zijn voor
communicatie, zoals woorden en chunks in de vreemde taal.
3. Cfase: krijgen leerlingen de mogelijkheid om wat zij in de bfase gestuurd en
reproductief hebben aangeleerd, toe te passen om hun eigen ideeen
mondeling en schriftelijk uit te drukken.
4. Dfase: levensechte communicatie tot stand brengen zonder of met weinig
gebruik van hulpmiddelen.
Je gebruikt de begrippen receptief, reproductief en productief. (31)
Neuners oefeningentypologie kent vier fasen en sluit aan bij het principe van een
opbouw die begint bij receptieve opdrachten en vervolgens via reproductie naar vrij
productie leidt.
Je kunt de begrippen receptieve en productieve vaardigheden gebruiken.
1. Receptieve vaardigheden: lezen, kijken/luisteren.
2. Productieve vaardigheden: schrijven, spreken, gesprekken voeren.
Je kent twee visies binnen het communicatieve vreemdetalenonderwijs. (29)
1. In een communicatieve benadering wordt taal gezien als de ruimte waarin de
ander jou ontmoet.
2. Een communicatieve benadering veronderstelt een specifieke rol van de
docent.
,Hoofdstuk 2 Leesvaardigheid MVT
Je maakt onderscheid tussen verschillende vormen van lezen/leesvaardigheid.
1. Globaal lezen: om een algemeen beeld van de tekst te krijgen.
2. Intensief lezen: je wilt de tekst helemaal begrijpen.
3. Zoekend lezen: als je iets specifiek wilt weten.
Je benoemt 5 tekstsoorten. (48)
1. Opschriften, waarschuwingen, instructies.
2. Functionele teksten, zoals folders en advertenties.
3. Informatieve teksten, zoals krantenartikelen.
4. Persoonlijke correspondentie, zoals emails.
5. Langere, verhalende, fictionele en nietfictionele teksten.
Je benoemt 6 deelvaardigheden. (48)
1. Relevante informatie opzoeken in een tekst.
2. Het begrijpen van teksten.
3. Stukjes informatie uit een tekst of meerdere teksten met elkaar vergelijken.
4. Conclusies trekken op basis van informatie in een tekst.
5. Het extensief lezen van langere, vaak verhalende teksten.
6. Het inzetten van leerstrategieën.
Je benoemt verschillende leesstrategieën. (49)
1. De betekenis van belangrijke onbekende woorden uit het zinsverband of de
context opmaken of raden.
2. Afbeeldingen en grafische elementen als steun gebruiken.
3. Voorspellingen doen over de globale boodschap van de tekst en deze
verifiëren.
4. Voorkennis of achtergrondkennis activeren en inzetten.
5. Tekstsoorten herkennen.
6. Tekststructuren herkennen en deze gebruiken om de opbouw van een tekst te
doorzien.
7. Een woord vertalen in de moedertaal.
8. Een woordenboek gebruiken om de betekenis van een onbekend woord op te
zoeken of te verifiëren.
Je geeft een mogelijke opbouw voor een vrij leesprogramma. (59)
Je somt 4 aandachtspunten voor de didactische aanpak van leesvaardigheid
op. (70)
1. Moet gericht zijn op de kennismaking met veel verschillende tekstsoorten.
, 2. Moet de leerlingen inzicht verschaffen in hun eigen leerproces.
3. Moet ruimte bieden voor een individueel extensief leesprogramma dat
rekening houdt met de leerstijl, het niveau en de persoonlijke voorkeuren van
de leerling.
4. Docenten moeten consequent en expliciet aandacht besteden aan het
aanleren van leesstrategieën.
Je somt de ‘’10 gulden’’ regels op. (71)
1. Begin altijd bij wat de leerlingen al weten.
2. Stel altijd stuurvragen vooraf.
3. Zorg ervoor dat de leerlingen de plaatjes, koppen, bij de tekst zo efficiënt
mogelijk gebruiken.
4. Laat de tekst altijd een keer snel helemaal doorkijken, zodat de leerlingen zich
kunnen oriënteren.
5. Kies leesopdrachten die passen bij het natuurlijke leesdoel van een tekst.
6. Geef de leerlingen de kans eerst zelf na te denken en daarna de betekenis te
verifiëren.
7. Laat leerlingen veel in tweetallen aan opdrachten werken.
8. Laat dóórlezen.
9. Train het lezen in meerdere rondes.
10. Leeskilometers maken is onmisbaar voor de opbouw van een goede
leesvaardigheid.
Je geeft voorbeelden voor maximale invullen van een leesprogramma. (64)
1. Moeilijker tekstmateriaal.
2. Moeilijkere leestaken.
3. Eigen oordeel over de tekstinhoud geven.
4. Meer literaire of cultureel getinte teksten.
5. Aandacht voor teksten die passen bij het eigen onderwijsconcept.
6. Speed reading.
Je kent minstens 1 expert op het gebied van leesvaardigheid. (73)
Mulder 1996
, Hoofdstuk 3 Luister en kijkvaardigheid MVT
Je kunt 5 soorten activiteiten benoemen waarmee de leerlingen gesproken
input in de doeltaal krijgen. (7576)
1. Luisteren naar de docent, die de doeltaal gebruikt om instructie te geven.
2. Intensief luisteren naar korte fragmenten met als doel de inhoud te begrijpen.
3. Intensief luisteren naar korte fragmenten met het oog op het leren
onderscheiden van klanken, het herkennen van woorden en het oefenen van
de uitspraak.
4. Extensief luisteren naar verhalen en extensief kijken naar films.
5. Interactief of reagerend luisteren.
Je bent op de hoogte van de ERK streefniveau’s voor de luister en
kijkvaardigheid voor de onderbouw. (79)
1. De leerling kan langzaam gesproken teksten begrijpen die betrekking hebben
op het dagelijkse leven, en eenvoudige instructies of boodschappen,
waaronder instructies die de docent in de doeltaal geeft.
2. De leerling kan de belangrijkste punten uit een fragment halen.
Je benoemt 6 deelvaardigheden binnen de luister en kijkvaardigheid en kunt
deze toelichten. (80)
1. Informatie selecteren.
2. Gegevens binnen een en hetzelfde fragment of uit meerdere fragmenten met
elkaar vergelijken.
3. Conclusies trekken op basis van informatie in een fragment.
4. Fragmenten begrijpen.
5. De gesprekspartner begrijpen bij gespreksvaardigheid.
6. Strategieën inzetten bij luisteren en kijken.
Je benoemt 5 tekstsoorten die relevant zijn voor luister en kijkvaardigheid in
de onderbouw. (80)
1. Functionele tekstsoorten, zoals aankondigingen in het verkeer.
2. Informatieve televisie en radioprogramma's.
3. Interviews.
4. Monologen.
5. Literaire of cultureel getinte teksten, waaronder liedjes en videoclips.
Je kent het onderscheid in luister en kijkactiviteiten (5)(81)
1. Voorbereidend luisteren: leerling moet eerst de stroom van geluiden opdelen
in betekenisvolle eenheden.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper aruba1996. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.