Fasen van motorisch leren:
1. Snelle leerfase= cortex, basale kernen en cerebellum
2. Langzame leerfase= basale kernen (volgorde) en het cerebellum (aanpassen aan
omgeving
3. Automatische fase= afname van activiteit, basale kernen wel nog rol
Cortex laesie; problemen in fase 1, focussen op automatisch handelingen herhalen,
manuele facilitatie, uitlokken (impliciet)
Basale kernen laesie; problemen in fase 3, focussen op cognitieve strategieën bewust
bewegen en stappen uitvoeren, kleine stappen aanleren, teachtback, cueing.
Ruggenmerg laesie; uitvoering probleem niet leren.
Voorwaarden voor motorisch leren= taak-specifiek, intensief, context, motivatie en beloning
belangrijk.
Revalidatie= use it or lose it
Combinatie sturing, tonus en reflexen (=selectiviteit)
Functie stoornissen=
Spierkracht=
- Parese ; herstel mogelijke: trainen, non-use of inactiviteit: optimaliseren of
- Paralyse Herstel mogelijk: stimuleren bv actief geleid bewegen of motor imagery (in je
hoofd bedenken dat je beweegt) en monitoren) geen herstel mogelijk: compenseren.
Spiertonus=
- Spasticiteit: antizwaartekrachtspieren, halfzijdig, combinatie met kracht en sturing
nauwelijks op lange termijn te beïnvloeden, kortdurend: vlak voor activiteit ontspannen
en rustig uit patroon bewegen. Lange termijn eventueel medicatie (bv botulinetoxine
(botox)) alleen bij veel pijn want functioneer kan je de spier ook niet meer gebruiken.
Shockwave therapie
- Rigiditeit: alle spieren, alle richtingen, combinatie met brady, hypo en akinesie.
- Niet te beïnvloeden op lange termijn. Algemene tonus kortdurend beïnvloeden d.m.v.
ontspanning (bv romprotatie, als cue, ontspanning of snelheid om omrollen)
Sensibiliteit=
- Hypo-esthesie/ anesthesie
- Onduidelijk of centraal sensibiliteitsverlies te beïnvloeden is. Herstel mogelijk:
functionele prikkels geven, door te bewegen, bewuste focus (stand gewricht, voet stevig
neerzetten) geen herstel mogelijk: compenseren: visueel of prikkels versterken
Sturing=
- Coördinatie= ataxie. Herstel mogelijk: trainen en evalueren. Geen herstel mogelijk
(degeneratieve ataxie): aanwijzingen voor positief effect intensief coördinatietraining. Na
een jaar minder achteruitgang en meer behoud.
- Compenseren: gesloten keten, breed gangspoor
HOORCOLLEGE 9
Farmacologie= alles wat te maken heeft met medicamenten
Farmacokinetiek= wat het lichaam met het middel doet (omzetten in lever)
, Farmacodynamie= wat het middel in het lichaam doet, wat doet het middel op de plaats van
werking. (Pijnstillend werken, receptor blokken)
Farmacon= medicament, orale medicatie: (kan ook met infuus, injectie)
Farmaceutische fase:
1. Absorptiefase= opgenomen in darmen naar bloedsomloop (eerst naar de lever) lever
filtert een deel uit het bloed, lever
2. Distributiefase=
3. Metabolische fase= lever probeert het om te zetten
4. Farmacodynamische fase= het effect op het lichaam, doelorgaan
5. Eliminatiefase= deel uitgescheiden in de nieren of door de galblaas
Biologische beschikbaarheid= het % van het middel dat ook echt in het bloed komt na het
toedienen. Afhankelijk van invloed van lever dat is het first-pass effect, injectie (direct in
bloed) of oraal en lokale massage (meer opgenomen).
Distributievolume= verdelingsvolume, mate waarin farmacon zich verspreidt door lichaam.
Van belang voor de oplaaddosis, lage concentratie dan is er veel
in weefsel.
Klaring= snelheid waarmee farmacon het lichaam verlaat, via;
gal, ontlasting, zweet en uitgeademde lucht (moedermelk)
Plasma halfwaardetijd= de tijd die nodig is om de concentratie van het medicijn tot de helft
te verminderen.
Agonist stimuleert (zelfde als natuurlijke stof)
Antagonist remt/blokkeert (gaat op receptor zitten)
Suffix= achtervoegsel om geneesmiddelgroepen te herkennen.
Bloeddruk/hartfrequentie verlagend verminderde belastbaarheid, van invloed op max
arbeidsvermogen, neem initiële bloeddruk en hartfrequentie op, niet starten
RR>180/110mmHG.
Cardiotraining en bètablokkade; hartslag komt niet boven de 90/min
Effect op stolling toestemming arts nodig, risico op bloedingen, let op letsel/vallen,
druk/kracht op lichaam en terughoudendheid met manuele technieken en massage.
Effect op reactievermogen valneigingen, verminderd reageren, sufheid, duizeligheid en
slaperigheid.
Spierzwakte:
Bij COPD kan door een niet selectieve bètablokker bronchoconstrictie optreden. Niet
selectieve bètablokkers zorgen voor remming van de metabole reactie tijdens inspanning
(minder glucose uit glycogeen). Statines zorgen voor spierafbraak en daarbij spierpijn.
Corticosteroïden kunnen na langdurig gebruik zorgen voor osteoporose (fracturen) en
spierzwakte.
HOORCOLLEGE 10