Wanneer er paragrafen niet zijn besproken, stond er geen belangrijke informatie in. In de
paragrafen die niet besproken zijn, staan vooral verhaaltjes waarin NT2 naarvoren komt. Wanneer
er zinnen in het rood zijn geschreven, zijn dit voorbeelden.
Hoofdstuk 1: Inleiding
Paragraaf 2: Het kringgesprek
Voor leerlingen die vanuit huis een andere taal spreken zijn er twee manieren om de Nederlandse
taal te leren:
1. Er is sprake van tweedetaalverwerving wanneer een NT2-leerling de Nederlandse taal op
pikt uit allerlei situaties waarin de Nederlandse taal wordt gesproken. Denk aan een tv-
programma, het spelen met Nederlandse kinderen of een kringgesprek op school.
2. Er is sprake van tweedetaalleren wanneer de juf of meester bijvoorbeeld de betekenis van
moeilijke woorden bespreekt.
Onder instromers = kinderen die vanaf de kleuterklas op een Nederlandse school zitten.
Neven- of zijinstromers = kinderen die later dan de kleuterklas op een Nederlandse school komen.
Denk bijvoorbeeld aan kinderen die in groep 4 op de Nederlandse school komen.
Paragraaf 3: De taalles
Moedertaalmethode wordt ook wel T1-methode genoemd.
Paragraaf 6: Wereldoriëntatie
De taal in de zaakvakken zoals wereldoriëntatie, levert ook veel problemen op bij NT2-leerlingen. Er
komen vaak moeilijke woorden in voor en die onvoldoende worden uitgelegd. Denk aan woorden
zoals veroveringen. Kinderen kunnen dat soort woorden maar moeilijk verbinden met eigen
ervaringen. Het sluit niet aan bij de taal van de belevingswereld van de kinderen.
Paragraaf 8: Doelen, didactiek en differentiatie (D-model)
Het onderwijs aan NT2-leerlingen gaat vooral om de drie D’s
1. Doelen
Hierbij gaat het om het wat in het onderwijs. Denk aan: wat zijn de doelen die leerlingen moeten
behalen? Hierbij kunnen er ook tussendoelen worden geformuleerd.
2. Didactiek
Hierbij gaat het om het hoe in het onderwijs. Als het leerdoel is vastgesteld, hoe kan de leerkracht dit
dan het beste bereiken?
3. Differentiatie
NT2-leerlingen kunnen onderling nog erg verschillen wat betreft het niveau van de Nederlandse taal.
Leerkrachten moeten ervoor zorgen dat het niveau voor de één niet te hoog is en voor de ander niet
te laag.
,Hoofdstuk 2: Ontwikkeling van mondelinge vaardigheden
Paragraaf 1: Ayla zegt maar niks
Een kind wordt tweetalig opgevoed wanneer er thuis naast de Nederlandse taal ook de taal wordt
gesproken waar hun ouders mee opgegroeid zijn. Voor een tweetalige ontwikkeling van een kind zal
het beste zijn om vanaf jongs af aan tweetalig opgevoed te worden. Beide talen moeten dan wel
evenveel aangeboden worden.
Taaldominantie = wanneer een kind een taal veel beter dan de ander beheerst. Dit kan over de jaren
verschuiven. Wanneer kinderen tot hun vierde alleen maar de Poolse taal aangeboden krijgen, is
deze natuurlijk dominant. Wanneer het kind naar school gaat en Nederlands aangeboden krijgt, kan
dit veranderen.
Receptieve taalvaardigheid (passief) = het kind begrijpt wat er gezegd wordt, maar kan het zelf niet
gebruiken.
Productieve taalvaardigheid (actief) = het kind begrijpt wat er gezegd wordt, maar kan het zelf ook
gebruiken.
De stille periode = een periode waarin een tweedetaalverwerver niks zegt, maar wel actief is met het
luisteren en het leren van taal.
Paragraaf 2: Hoe verwerven kinderen een tweede taal?
Vanuit het behaviorisme (Skinner) werd taalleren beschouwd als een proces van gewoontevorming.
Imitatie (nadoen) en reinforcement (bekrachtiging/aanmoediging) spelen hierbij een belangrijke
rol.
Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal wordt interferentie (negatieve
transfer) genoemd. Turkse kinderen kunnen het werkwoord achterin de zin zetten als ze iets in het
Nederlands. Dit wordt interferentiehypothese genoemd.
Kinderen maken soms fouten in het gebruiken van werkwoorden in de verleden tijd. Het kind weet
bijvoorbeeld dat er in de verleden tijd achter de stam te/de moet. Hij vielde van de trap. Hij keekte
naar haar. Deze vormen moeten niet gezien worden als ‘fouten’ maar als noodzakelijke stappen om
goed Nederlands te leren. Deze tussenstappen (tussentaal) blijken erg voorspelbaar te zijn.
Kinderen kunnen ook zeggen: ik vallen en dan maken de leerlingen er zelf ik viel van. Dit zijn
universele processen, taalontwikkelingsfouten die veroorzaakt worden door de specifieke problemen
die de Nederlandse taal kent. Deze opvatting wordt de universalistische taalverwervingshypothese
genoemd.
Overgeneralisatie = wanneer een kind een regel leert, zoals je plakt er –en achter. Het kind doet dit
dan alleen ook bij woorden waarbij het niet moet.
Aanbodfrequentie = in welke maten moeten worden aangeboden worden tijdens een gesprek. Uit
onderzoek moet het woord minimaal 7x in verschillende contexten aangeboden moet worden.
Volgens de interactionele benadering speelt het taalaanbod en interactie met moedertaalsprekers
een grote rol in het tweedetaalverwervingsproces.
Het aanbod van de T2-verwerver (input) is van belang en de productie van de taalleerder zelf
(output). Het is belangrijk dat NT2-leerlingen ook feedback ontvangen van gesprekspartners en
leerkrachten op hun uitingen, zodat ze hun uitingen kunnen toetsen op begrijpelijkheid en
correctheid.
,Paragraaf 3: Hoe snel verwerven kinderen een tweede taal?
Taalproductie (receptieve taalvaardigheid) betekent niet altijd taalproductie (productieve
taalvaardigheid). Er zijn vier aspecten van taalvaardigheid ook wel deelvaardigheden genoemd:
1. Klankvaardigheid (klanken herkennen is ze nog niet zelf uitspreken)
Omdat op klankniveau de eerste taal van invloed is op het verwerven van de tweede taal, moet in de
kleutergroepen aandacht gegeven worden aan de klankvaardigheid van NT2-leerlingen. Ook
neveninstromende leerlingen, NT2-leerlingen die op latere leeftijd op de basisschool komen.
Voorbeelden van oefeningen:
Wisselrijtjes opnoemen van woorden die maar één klank verschillen (wil – wiel, lip – liep)
Rijmpjes en klankversjes
Bij oudere kinderen gebruik maken van een spiegel hoe staat de mond bij a en aa
Het opnemen van eigen spraak en deze terugluisteren.
2. Woordenschat (woorden kennen is niet er zelf opkomen)
Een NT2-leerling loopt al bij binnenkomst van de basisschool al achter op NT1-leerlingen en dit is
natuurlijk logisch. Deze achterstand blijft alleen maar groeien. NT1-leerlingen leren de taal nog beter
op school, maar spreken ook Nederlands thuis. Dit is bij NT2-leerlingen meestal niet het geval.
3. Vaardigheid in woord- en zinsopbouw (verbuigingen weten is niet ze zelf gebruiken)
Er is een bepaalde volgorde voor kinderen om de regels te verwerven. De kinderen verwerven eerst
de regelmatige regels en passen deze toe op elke vorm (overgeneralisatie) en daarna pas
onregelmatige regels.
Sommige regels worden bij NT2-leerlingen weggelaten. Deze regels worden dan niet geleerd
door grammaticale vaardigheid (leren door regels), maar door de woordenschatvaardigheid. Het
kind leert het woord door deze frequent (met regelmaat) tegen te komen.
4. Gespreksvaardigheid (gesprekken volgen is nog niet ze zelf voeren)
Na een stille periode gaan de gespreksvaardigheden van NT2-leerlingen flink vooruit. NT2-leerlingen
hoeven voor het buitenspelen en meedoen in de kring veel minder moeilijke functies van woorden
en taal te weten dan wanneer ze bezig zijn met zaakvakken zoals geschiedenis of aardrijkskunde. Bij
het buitenspelen kan de leerling zelf de woorden kiezen welke hij/zij gebruikt, maar bij zaakvakken is
dit minder het geval.
Paragraaf 4: Welke factoren spelen bij het tweedetaalverwervingsproces een rol?
Niet alleen tussen NT1 en NT2 leerlingen zijn grote verschillen te zien, maar ook NT2 leerlingen
onderling hebben grote verschillen in de snelheid waarmee ze het Nederlands verwerven. Er zijn een
aantal factoren die voor deze verschillen kunnen zorgen:
De achtergrond van het kind (leeftijd, sekse)
Vaak wordt gedacht dat jonge kinderen sneller een nieuwe taal leren, maar niets is minder waar.
Volwassenen hebben hun eigen taal al helemaal onder de knie en door het leervermogen kunnen zij
sneller het systeem van de tweede taaldoor, bewust woorden gaan leren etc.
Sociale omgeving (taalcontact, taalaanbod)
Peergroup = groep van vrienden waarvan de tweede taalverwervers de tweede taal leren (zelfde
soort).
Cognitief van aard (intelligentie, taalleerstrategie)
Affectief (attitude, motivatie)
Het type onderwijs dat ze volgen, wordt als belangrijkste gezien
, Paragraaf 5: Taalonderwijs
Het taalonderwijs werd door de jaren heen op verschillende wijze benaderd. Er zijn een aantal
benaderingen door de jaren heen bijgesteld.
Didactische benadering Voor elke NT2-leerlingen kan een andere aanpak werken. Er is dus geen specifieke
methode dat werkt voor NT2-leerlingen.
Grammatica-verbaal (1) Werd vroeger gebruikt voor (vreemde) talenonderwijs. Dit onderwijs bestond
voornamelijk uit het vertalen van schriftelijke teksten, met een nadruk op
grammaticaregels. Na 5 jaar onderwijs konden de leerlingen nog geen brood bestellen
bij de bakker of een gesprek voeren over het weer.
Audio-linguale (2) Als reactie op (1) is de nadruk gaan liggen op mondelinge vaardigheden. De leerlingen
moesten meteen vanaf de eerste les spreken in de tweede taal en geen grammaticale
regels leren, maar steeds dezelfde type zinnetjes opzeggen om een bepaald patroon
erin te slijpen. De geleerde zinnen kwamen te onnatuurlijk over en er werd te weinig
aandacht besteed aan de opbouw van een woordenschat in de taal.
Receptieve (3) Als reactie op (2) is de receptieve benadering tot stand gekomen. Hierin stond voorop
dat de taalleerder eerst uitgebreid de receptieve vaardigheden ontwikkelde. Daarom is
dit geen totaalbenadering, maar alleen receptieve vaardigheden kwamen aan de orde.
Het werd een onderdeel van veel methodes
Handelingspsychologische Heeft vooral betrekking op de werkvormen en oefeningen die het meest gunstig zijn
voor het onthouden van de leerstof. Zoals het uitvoeren van werkwoorden (lopen,
huppelen, slenteren etc.) zorgen ervoor dat de tweedetaalleerders het woord beter
onthouden
Communicatieve (4) Nadruk ligt op het aanbieden van de leerstof in een zo natuurlijk mogelijke context.
Denk aan dialogen, verhalen, versjes etc. In deze benadering komen vaak oefen- en
werkvormen die handelingspsychologisch van aard zijn naar voren. Hierin wordt
synthetisch gewerkt: woorden en taalstructuren worden aangeboden en de
tweedetaalverwerver verwerkt die in allerlei werkvormen en oefeningen.
Taakgerichte benadering Het verlengde van 4. Nadruk ligt op een taaltaak (het uitvoeren van een opdracht). De
bedoeling is dat de taal ongemerkt verworven wordt. Er wordt meer gelet op de
vormen en structuren van de taal.
Een taakgerichte benadering waar wel aandacht aan de vorm van taal wordt gegeven, is
het content-based (inhoud gericht) taalonderwijs. Daarin zijn het leren van een
vakinhoud en het verwerven van taal geïntegreerd, ook wel taalgericht vakonderwijs.
Een combinatie van deze verschillende benaderingen werkt uiteindelijk het beste. Dit leidt tot
interactief onderwijs.
Het beluisteren van een verhaaltje met dia’s over spelletjes op het schoolplein (receptieve
benadering), waaruit de moeilijke woorden gehaald worden. De leerkracht geeft aan wat de
woorden betekenen en laat de leerlingen handelingen ermee uitvoeren (handelingspsychologische
benadering). Vervolgens komt een dialoog over het mee doen met spelletjes die eindigt met een
aftelrijmpje en een spelversje. Die dialoog moet door de leerlingen nagespeeld worden
(communicatieve benadering). Het aftelrijmpje en het spelversje worden in de luisterhoek geoefend
(audio-linguale benadering). Uit het verhaal en de dialoog wordt vervolgens een bepaald
grammaticaal verschijnsel gelicht en besproken (grammatica-vertaal benadering). Ten slotte wordt
een opdracht uitgevoerd waarin een leerling aan een groepje een spel moet uitleggen en dat daarna
gespeeld wordt (taakgerichte benadering).
Schoolwerkplan = hierin staan precieze doelen geformuleerd wat de leerlingen moet kunnen en
kennen, welke leermiddelen daarbij gebruikt worden, hoe het programma er van week tot week
uitziet etc.