Geschiedenis rechtsstaat en democratie
Paragraaf 1.2
In de 18e eeuw, de Verlichting, mensen geloofden dat god zich niet alles met alles
bemoeide. Dachten dat mens van nature vrij en gelijk zijn. Mens met ratio de maatschappij
kon verbeteren. Aantal vorsten probeerde hun absolute macht te gebruiken om hun volk te
ontwikkelen, verlicht absolutisme. Ancien régime kwam nu onderdruk te staan, omdat in dat
systeem de machthebbers allerlei voorrechten hadden.
Door Verlichting ontstonden democratische revoluties die het idee van Volkssoevereiniteit
aanhingen omdat hoogste macht niet van god kwam maar van het volk. Burgers moeten alle
dezelfde rechten en vrijheden hebben. 1776 VS 1e land met democratische revolutie, en
dan de fransen in 1789. Franse revolutie verspreidde zich in Europa, Napoleon draait het
een beetje terug in 1799.
Ook in Nederland meer aanhang onder gegoede burgerij. James Locke (1632-1704) en
Montesquieu (1689-1755) populair. Locke was naar NL gevlucht, want vervolging in
Engeland. Zijn idee: regering niet gebaseerd op Gods wil, maar contract met samenleving.
Om natuurlijke rechten van mensen te beschermen wordt een regering gevormd, waardoor
mensen gedwongen worden elkaars rechten te respecteren. Montesquieu’s idee: macht
verdeeld in wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht om te voorkomen dat het in 1
hand komt. Belangrijkste democratische denker is Frans-Zwitserse filosoof Jean-Jaques
Rousseau (1712-1778), mensen moesten contract met elkaar sluiten waar ze macht
overdragen aan een gekozen volksvertegenwoordiging.
In NL werd democratische opvattingen populair na democratische revolutie in VS. Werd
namelijk bewezen dat het in praktijk werkte. Bevorderd toen GB in 1780 oorlog verklaarde
met NL.
In 1781 verscheen van de hand van Johan Derk van der Capellen tot den Pol een pamflet
onder de titel: Aan het volk van Nederland. In dat pamflet werd stelling genomen tegen de
regenten en de Oranjes. Er werd opgeroepen tot verzet en de bevolking moest zijn eigen
regering kunnen kiezen.
Na deze oproep ontstond een democratische burgerbeweging, de patriotten. Keerden zich
tegen stadhouder Willem V waarbij ze gesteund werden door de regenten, die die invloed
wilde terugdringen van stadhouder en Oranjegezinde regenten. Binnen paar jaar helft van
NL in handen van de Patriotten. Nadat de vrouw van Willem V de hulp had ingeroepen van
haar broer, koning van Pruisen, stuurde leger en de macht kwam weer bij de stadhouder en
regenten. Patriotten weken uit naar Frankrijk.
In 1795 kwam de patriotten weer terug, en de Bataafse republiek ontstond. Nieuwe
machthebbers gebruikte leus: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ en zeiden dat iedere
staatsburger dezelfde mensenrechten had. In 1796 werd een Nationale Vergadering
gekozen. Vraag was; moesten de gewesten en steden zelfstandig blijven? Konden het niet
eens worden, een groepje parlementariërs pleegde in 1798 een staatsgreep. Hierdoor werd
Nederland een eenheidsstaat en een rechtstaat, met algemene mannenkiesrecht en
volksvertegenwoordiging een regering koos.
Democratie hield niet lang stand, in 1801 maakte Napoleon er een einde aan. Beperkte
macht parlement, en censuskiesrecht. In 1805 maakte hij daar een einde aan, en stelde
Rutger Jan Schimmelpenninck aan als dictator. 1806 maakte hij Lodewijk Napoleon koning,
maar 4 jaar later besloot hij NL in te lijven bij Frankrijk. Republiek weg, maar nog steeds
eenheidsstaat. Wet voor iedereen gelijk, burgerlijke stand en burgerlijk huwelijk ingevoerd,
metriek stelsel en dienstplicht ingevoerd.
, Paragraaf 1.3
Na nederlaag van Napoleon kwamen de overwinnaars in Wenen bij elkaar om het ouder
Ancien régime te herstellen. Om te voorkomen dat Frankrijk de vrede kon bedreigen besloot
met Frankrijk te omringen met sterke staten. Zuidelijke en Noordelijke staten werden
samengevoegd. Maar nu volk van vrijheid had geproefd, ontstonden snel maatschappelijke
stromingen die meer vrijheid en invloed opeisten. 1830-1914 tijd van democratisering.
Zoon van voormalige stadhouder Willem V werd in 1813 erkend als soeverein. Hij werd geen
stadhouder, maar constitutioneel vorst. NL bleef eenheidsstaat, maar Staten-Generaal had
bijna niets te vertellen. Koning benoemde namelijk leden van de 1e en 2de Kamer via de
Provinciale Staten. Provinciale staten bestonden uit vertegenwoordigers van de adel,
platteland en steden. Steden werden bestuurd door de aanzienlijkste families en het
platteland door de adel. De koning kon zijn eigen ministers naar eigen goeddunken
aanstellen of ontslaan.
Nl legde zich erbij neer omdat onder Oranje, Willem I er tenminste rust en vrede was en het
economisch beter ging. Maar in België wel onvrede en hadden ze weinig sympathie voor
‘Hollandse’ koning. Er was niets wat beide delen met elkaar verbond. Steden als Luik en
Brussel hadden een sterke burgerij, die weinig moesten hebben van het autoritaire bewind
van Willem I. Ze wilden de macht inperken, en vrijheid en invloed van de burgerij vergroten.
Ook de Katholieken verzetten zich. De zuidelijke Nederlanden kwamen in opstand en
vormde koninkrijk België.
Grondlegger van het Nederlandse liberalisme was Johan Rudolf Thorbecke. Hij wilde dat de
burgers rechtstreeks invloed moesten kunnen uitoefenen op het landsbestuur. Ze moesten
de 2de kamer kiezen en de regering moest verantwoording afleggen aan de Kamer en niet
aan de koning. Kortom 2de Kamer moest de regering controleren. Volgens hem versukkelde
Nederland door het ‘vaderlijke’ bewind van Willem I en Willem II in 1840. In 1830 nog weinig
aanhang, en pas in 1840 langzaam op te komen.
De koning en meeste regenten wilden de bestaande situatie behouden en noemden zich
daarom conservatief. Verwezen naar Franse Revolutie en hoeveel chaos er was. Thorbecke
kreeg weinig steun uit de 2de Kamer en had eigenlijk ook geen vertrouwen in het gewone
volk.
Door de aardappelziekte van 1845-1848 en tegenvallende graanoogsten in NL leed grote
delen van Europa onder honger. Daarbij kwamen nog strenge winters en epidemieën. Dit
alles leidde in Europa tot bloedige opstanden en ook in NL ontstond onrust en koning Willem
II raakte in paniek. Om zijn troon te behouden was hij bereid om afstand te doen van een
deel van zijn macht. Hij gaf Thorbecke de opdracht een nieuwe grondwet op te stellen.
In de nieuwe grondwet werden de politieke grondrechten vastgelegd. 2de kamer werd
rechtstreeks gekozen, er was wel censuskiesrecht. 1e kamer werd gekozen door de
Provinciale Staten. De ministers waren voortaan verantwoording schuldig aan de 2de kamer
en niet meer aan de koning. De koning werd ‘onschendbaar’, de ministers waren
verantwoordelijk. Dat moest ervoor zorgen dat de minister het staatshoofd nauwlettend in de
gaten hielden.
De 2de kamer kreeg het recht van enquête, initiatief, amendement en budget recht. Burgers
kregen vrijheidsrechten: van godsdienst, meningsuiting, drukpers, vereniging en
vergadering. Zo was een parlementair stelsel ontstaan waarbij Thorbecke vond dat alleen
zelfstandige mensen die rationeel konden oordelen, kiesrecht hadden. Vrouwen en de
ongeletterden mochten niet stemmen. Alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting
betaalden. In de praktijk zo’n 10% van de volwassen mannen. De conservatieven waren het