Samenvatting Psychopathologie kind en
Jeugdige.
Leerboek Kinder- en jeugdpsychiatrie, Verhulst 2020
Hoofdstuk 1: Het vakgebied kinder- en
jeugdpsychiatrie
Kinder- en jeugdpsychiatrie houdt zich bezig met het diagnosticeren en behandelen van
kinderen en jeugdigen met psychische stoornissen.
Psychische stoornis= een samenstel van problemen op het gebied van cognitieve functies,
de emotieregulatie, of het gedrag van een persoon. Deze problemen zijn een uiting van een
disfunctie in psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen
aan het psychische functioneren.
Psychopathologie= de wetenschap of studie van het geestelijk of psychisch lijden. De
theoretische en empirische kennis van psychische stoornissen en processen die tot
stoornissen leiden.
Voor kinder- en jeugdpsychiatrie wordt aan de psychopathologie als wetenschappelijk
domein een dimensie toegevoegd, namelijk het ontwikkelingsperspectief. Kennis van de
lichamelijke, cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling is onontbeerlijk om het ontstaan
en het beloop van psychische stoornissen te begrijpen.
De psychiatrie verenigt de benadering van het verstehen en erklÄren. Beide invalshoeken
hebben een plaats. Hierbij wordt ook gekeken naar het gezin, de school en leeftijdsgenoten
en hun rol in het ontstaan en beloop van psychiatrische stoornissen.
kind= 0-11 jaar
Jeugdige= 12-18 jaar.
Hoe verschilt de kinder- en jeugd psychiatrie van de van volwassenen:
Kinderen en jeugdigen zoeken meestal niet zelf hulp voor hun problemen
Kindern en jeugdigen zijn afhankelijk van het gezin en hun functioneren houdt vaak
direct verband met de gezinssituatie
Bij het beoordelen van problemen bij kinderen en jeugdigen speelt de ontwikkeling
een centrale rol.
Bij het diagnostisch onderzoek van kinderen en jeugdigen worden gegevens van
andere informanten dan de patiënt zelf sterk meegewogen.
Interventietechnieken en de organisatie van zorg voor kinderen en jeugdigen wijken
af van die voor volwassenen.
Hoofdstuk 2: Diagnostiek
Twee onderdelen diagnostisch proces:
Het verkrijgen van informatie over klachten en symptomen (diagnostisch onderzoek)
Het maken van een samenvattende conclusie (stellen van de diagnose).
,Om een goed beeld te krijgen van een kind is het nodig om informatie uit verschillende
bronnen te krijgen. De vier belangrijkste:
Ouders
Leerkrachten
Kinderen en jeugdigen zelf
Hulpverleners (arts, psycholoog, pedagoog)
Dat deze informanten verschillende (soms zelfs tegenstrijdige) informatie geven kan komen
door de relatie die informanten tot het kind hebben, de context waarin zij het kind meemaken
en verschillen in perceptie van gedrag.
Drie methoden om diagnostische gegevens te verkrijgen:
Ongestructureerde methoden: gesprek met ouders, kind of observatie in de klas etc.
Gestructureerde methoden: laten invullen van vragenlijsten door ouders, leerkracht of
jeugdige zelf, interviews afnemen, of gestandaardiseerde observatie.
Gestandaardiseerde tests of onderzoeken: lichamelijk/neurologisch onderzoek,
psychologische test etc.
Vijf componenten diagnostisch onderzoek bij drie informatiebronnen:
Informatie van ouders: reden dat ze hulp zoeken, hoofdklacht,
ontwikkelingsanamnese, gegevens over het dagelijks functioneren van het kind.
Informatie van de leerkracht: leerprestaties, gedrag van het kind in de klas, relatie
met de leerkracht en medeleerlingen
Informatie van het kind of de jeugdige:
Onderzoek naar cognitieve functies en sociaal-emotioneel functioneren.
Lichamelijk en technisch onderzoek: hersenonderzoek, genetisch onderzoek
Gesprek met het kind incl observaties tijdens het gesprek.
,Aanmelding: waarom wordt er hulp gezocht en informatie verkrijgen.
Voordeel vragenlijst: goedkoop en systematisch. Nadeel: je kan niet doorvragen en
problemen die niet in de vragenlijst staan vermeld komen niet aan de orde. Het is een
handige aanvulling in het diagnostisch proces.
Diagnostisch onderzoek: In gesprek met ouders worden drie aspecten uitgediept→ De
ontwikkelingsanamnese, het huidig functioneren van het kind of de jeugdige en de gezins- en
familieanamnese. Bij het functioneren van het kind ook aandacht voor de sterke kanten van
een kind! In gesprek met het kind/jeugdige zelf kan de hulpvraag verhelderd worden en
zijn/haar visie te horen. Er is een vraaggesprek (hulpvraag, huidig functioneren en motivatie),
opdrachten worden gegeven (tekening maken of puzzel maken, taal, rekenen, motoriek) en
observaties tijdens het gesprek. Gesprek met de leerkracht kan telefonisch, een vragenlijst is
vaak ook al voldoende.
Diagnostisch formuleren: orde brengen in de vele gegevens met als einddoel een diagnose.
Dit begint met het vergelijken en integreren van informatie van de verschillende informanten.
Vervolgens classificatie (diagnose in engere zin, ahv DSM). Hierna wordt een verband
gelegd tussen de risico en beschermende factoren en het functioneren van het
kind/jeugdige.
, Hoofdstuk 6 ADHD
ADHD: Attention deficit hyperactivity disorder (aandachtsdeficiëntie/ hyperactiviteitsstoornis)
Bestaat uit onoplettendheid, hyperactiviteit en impulsiviteit. Dit is geen zeldzaam gedrag. Het
is pas problematisch wanneer de problemen in extreme mate aanwezig zijn, het dagelijks
functioneren belemmeren en in meerdere levensdomeinen voorkomen.
Diagnostische kenmerken: DSM 5
Onoplettendheid
Onvoldoende aandacht voor details
Kan aandacht niet bij taken of spel houden
Lijkt niet te luisteren
Maakt taken/karweitjes niet af
Moeite met organiseren van taken en activiteiten
Vermijdt langdurige geestelijke inspanning
Raakt vaak dingen kwijt
Afgeleid door uitwendige prikkels
Vergeetachtig
Hyperactiviteit en impulsiviteit
Beweegt onrustig met handen en voeten
Staat vaak op in de klas
Rent rond of klimt
Kan moeilijk rustig spelen
Is ‘in de weer’
Praat aan een stuk door
Gooit antwoorden eruit
Heeft moeite met op zijn beurt wachten
Verstoort of onderbreekt anderen.
→ symptomen van hyperactiviteit/impulsiviteit waren voor het 12e jaar aanwezig en zijn
aanwezig op twee of meer terreinen.
→ Er zijn aanzienlijke beperkingen in het sociale functioneren of in het functioneren op
school.
De symptomen zijn pas aanwezig als het gedrag niet bij het ontwikkelingsniveau past en als
het interfereert met normaal sociaal functioneren en functioneren op school.
Het accent verandert bij jonge kinderen van hyperactiviteit naar onoplettendheid bij kinderen
die naar school gaan. Bij adolescenten gaat het vooral om een innerlijk gevoel van onrust,
niet meer de motorische overbeweeglijkheid.
Onoplettendheid: Afdwalen bij taken, gebrek aan doorzettingsvermogen, moeite om
aandacht ergens bij te houden en ongestructureerd te werk gaan. Motivatie kan hierbij een
rol spelen. Valt vaak pas op (of wordt dan pas als problematisch gezien) in de schoolleeftijd
omdat de onoplettendheid met het leerproces interfereert.
Hyperactiviteit: onrustig friemelen met handen, spelen met voorwerpen, draaien van het
hoofd of draaien en wiebelen met de stoel, opstaan en rondlopen. Hierdoor stoort het kind
ook anderen waardoor dit gedrag als problematisch kan worden ervaren door de omgeving.
Impulsiviteit: het observeerbare, ongecontroleerde gedrag van kinderen. Een eenmaal in
gang gezette actie kan niet meer geremd worden. Het kind lijkt ongevoelig voor de gevolgen
van het gedrag of kan de gevolgen niet overzien. → een gebrekkige gedragsregulering.