Hoofdstuk 4: De tijd van steden en staten
Het streven van koningen naar centraal gezag in hun rijk was een kenmerkende ontwikkeling
van de tijd van steden en staten. Deze centralisatie was niet mogelijk geweest zonder de
wedergeboorte van de geldeconomie.
1. Opkomst van handel en ambacht
Vanaf de 11e eeuw waren de omstandigheden om handel te drijven weer gunstig;
marktplaatsen bloeiden en families die het handig aanlegden, konden in relatief korte tijd
succesvolle handelsondernemingen opzetten met vestigingen in meerdere landen. De twee
belangrijkste factoren die deze opleving in de handel mogelijk maakten waren:
1) De groei van de bevolking
2) Het toenemen van de veiligheid.
Bevolkingsgroei en hogere landbouwopbrengsten
De bevolking in Europa groeide tot in de 14e eeuw de grote pestepidemieën
uitbraken. Het voeden van meer monden was enkel mogelijk met meer
landbouwgrond opvoeren van landbouwproductie. Door: ontginning van
landbouwgrond, in de vorm van ontbossing. In de Lage Landen werd dit gedaan
middels drooglegging van moerassen en veengronden. Ontginning kon plaatsvinden
aan de rand van domeinen, maar vaak werden er nieuwe nederzettingen gesticht.
Door de groei van de bevolking nam de vraag naar landbouwproducten op lokale en
regionale markten toe. Niet waren er steeds meer mensen, maar ook verbouwde een
groter deel van hen niet langer zijn eigen voedsel. Mensen konden zich gaan
specialiseren in een bepaalde ambacht, omdat er niet voor iedereen genoeg
landbouwgrond was ondanks de ontginningen.
Indirect bevorderden de bevolkingsgroei en de hogere landbouwopbrengsten ook
de nijverheid.
Hoe nam de voedselproductie toe?
1) Door klimaatverandering. In deze periode werd het warmer in Europa, wat gunstig
was voor het verbouwen van gewassen.
2) Technische verbeteringen: drieslagstelsel, de uitvinding van de keerploeg en het
efficiënter gebruiken van trekdieren (door de uitvinding van het juk).
Opleving van de handel over lange afstand
Door de val van het Romeinse Rijk was in Europa de handel gekrompen. Het
economisch leven had zich geconcentreerd op de domeinen van grootgrondbezitters,
die op zelfvoorziening waren gericht. Geld werd nauwelijks nog gebruikt, het deed
vooral dienst als geschenk en symbool van welvaart. Er was geen centrale overheid
meer die zorg droeg voor orde en veiligheid op de wegen. Lokale machthebbers
werden hier verantwoordelijk voor.
Vanaf de 11e eeuw werden de omstandigheden voor de handel in Europa gunstiger.
Er was een eind gekomen aan de invasies van Vikingen, Moren en Aziatische
steppevolkeren, die in de Vroege Middeleeuwen voor veel onrust hadden gezorgd.
Hoge edelen maakten hier gebruik van om de lagere edelen in hun gebied weer in
het gareel te krijgen. Die konden niet langer ongestoord hun macht misbruiken voor
eigen gewin of om persoonlijke vetes uit te vechten.
Tegelijkertijd voerde ook de kerk campagne om het geweld in de samenleving aan
banden te leggen Godsvredebeweging. Drongen priesters er bij edelen op aan
een eed af te leggen waarmee ze het geweld tegen weerlozen, zoals pelgrims en
, andere reizigers afzwoeren.
1. Een factor van belang was ook de grotere rol die Italiaanse steden gingen spelen
in de handel op de Middellandse Zee. Door uitbreiding werd dit handelsnetwerk
groter. Ook kruistochten speelden een rol. Niet alleen verdiende de Italiaanse
handelaren goed, met het vervoeren van troepen en voorraden, zij wisten ook
gunstige handelsvoorwaarden te bedingen in de Byzantijnse en islamitische steden
die in handen van de kruisvaarders vielen. Van Arabische handelaren werden zijde
en specerijen uit Azië gekocht en met winst in Europa verkocht.
2. In het noordwesten van Europa zorgde de Vlaamse lakennijverheid voor regionale
handel. Brugge, Gent en Ieper, werden de belangrijkste productiecentra voor lakens.
Via de rivieren werden de producten doorgevoerd naar Noord-Frankrijk, het Duitse
Rijk en via de Noordzee naar het Baltisch gebied. De vraag naar lakens nam zo snel
toe dat er wol vanuit Engeland geïmporteerd moest worden.
In de 12e eeuw kwam in het noordoosten van Frankrijk een verbinding tot stand
tussen deze twee bloeiende handelsnetwerken. Dat gebeurde op de jaarmarkten van
Champagne. Deze jaarmarkten hadden een grote betekenis op lokaal en regionaal
niveau. Zo werden de producten uit de twee handelsnetwerken hier met elkaar
uitgewisseld. Ook hier speelde het zachtere klimaat een rol, waardoor de passen van
de Alpen beter begaanbaar werden voor deze nieuwe handelsverbinding.
De graven van Champagne begrepen dat ze met de grote handelsbedrijvigheid in
hun gebied voordeel konden doen. Daarom deden ze veel moeite om de handel te
bevorderen:
- Ze betaalden de lagere edelen in hun gebied om langs de routes naar de
marktplaatsen de veiligheid te bewaren
- Zorgden ze op marktdagen voor consequente rechtspraak en voor de aanwezigheid
van notarissen en geldwisselaars.
Vanaf de 14 eeuw zou Champagne haar schakelfunctie verliezen, omdat de
Italianen toen rechtstreeks met Vlaanderen gingen handelen via zee. Brugge nam de
plek van stapelmarkt over, vervolgens Antwerpen en als laatste Amsterdam.
De organisatie van de handel
In de 11e eeuw trok vrijwel elke handelaar nog persoonlijk met zijn handelswaar van
plaats naar plaats. Naarmate de handel toenam en de winsten hoger werden, konden
steeds meer handelaren mensen in dienst nemen.
Een vergelijkbare ontwikkeling deed zich voor in de nijverheid: steeds minder
ambachtslieden brachten hun producten persoonlijk op de markt. Die producten
werden opgekocht door handelaren die op zoek gingen naar geïnteresseerde kopers.
Ze stuurden vertegenwoordigers, om uit hun naam met zakenpartners te
onderhandelen.
Het verkeer van geld en goederen werd vanaf de 12e eeuw steeds efficiënter
georganiseerd. Jaarmarkten kregen bijvoorbeeld een bestuursfunctie: handelaren
sloten er contracten over de levering van goederen op een ander tijdstip en andere
plek. Het betalingsverkeer ging d.m.v. wisselbrieven. Berustte op vaste relaties
tussen handelaren uit verschillende steden. In plaats van contante betalingen
overhandigde de koper een brief aan de verkoper waarin het verschuldigde bedrag
stond vermeld. Deze brief kon in een andere stad waar een vertegenwoordiger of
vaste handelspartner van de briefschrijver zat, gebruikt worden om voor het
verschuldigde bedrag goederen te kopen. Tussen handelaren onderling
functioneerde deze brief als geld. Voor andere was de brief waardeloos, want hij kon
enkel gebruikt worden door de persoon aan wie hij was uitgeschreven. Deze
brieven zorgden voor veiligheid; handelaren liepen geen risico meer onderweg
, beroofd te worden.
Een andere belangrijke ontwikkeling in de handel was het ontstaan van
kredietverleningen. De kerk ziet dit in de vorm van hebzucht, die veroordeelde het
als woeker. Naarmate het belang van de handel toenam, werd het nastreven van
maximale winst en het optimaal benutten van kapitaal echter minder omstreden.
Vanaf de 13e eeuw kwam er meer acceptatie door geestelijke schrijvers.
Onder welvarende handelaren was het inmiddels gebruik geworden om krediet te
verstrekken aan veelbelovende ondernemingen; sommige hadden zich hier volledig
in gespecialiseerd. Ontstaan: bankwezen.
Al in de beginfase van de herlevende handel sloten kooplieden in verschillende
handelsnederzettingen zich aaneen in handelsgilden, soms ook compagnieën
genoemd. In eerste instantie was het hun vooral te doen om wederzijdse
bescherming, maar al snel ging het met name om het monopolierecht op de handel in
de eigen nederzettingen of vrijstelling van tollen in de steden waarmee gehandeld
werd.
Handelaren uit verschillende steden gingen zich verenigen als een organisatie om
de handel met een bepaald gebied te reguleren, genaamd een hanze. De
bekendste hanze is de Duitse Hanze, die in de 13e eeuw is ontstaan door het
samengaan van meerdere kleine hanzes, met de Noord-Duitse stad Lübeck als
centrum. Die richt zich op handel met het gehele Oostzeegebied, de Lage Landen en
Engeland.
2. Steden met stadsrecht
Intrede van een nieuw landsheer in de belangrijkste steden van zijn nieuw territorium
werd een Blijde Inkomst genoemd. Dit gebeurde bij Johanna van Brabant en haar
echtgenoot Wenceslas van Luxemburg in de stad Brussel. Bij deze inkomst werden
afspraken gemaakt.
De wedergeboorte van het verschijnsel stad
Met het wegvallen van de Pax Romana (maatschappelijke ordening van het RR)
en het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk waren in vrijwel heel Europa de
steden een marginaal verschijnsel geworden. De stedelijke elite had zich
teruggetrokken op haar grondgrondbezit waar de productie volledig op
zelfvoorziening gericht was. Het belastingstelsel ging weg en van overheidsgezag
was geen sprake meer. Handel was in deze omstandigheden niet meer
mogelijk, steden stroomden leeg.
Vanaf de 11e eeuw herleefde de handel, zowel op regionaal als (inter)nationaal
niveau. Het opvoeren van de productiviteit van landbouw en de bevolkingsgroei
schiepen de voorwaarden voor het ontstaan van ambachtslieden. Handelaren en
ambachtslieden vonden elkaar op knooppunten van (water)wegen.
Handelaren zochten elkaar niet alleen op om producten uit te wisselen, maar ook
voor wederzijdse bescherming. Nederzettingen vestigde zich vaak in de
nabijheid van een kasteel of klooster, ter bescherming.
In contrast met de vierkante vorm van Romeinse steden, die op basis van
planmatige aanpak gesticht waren, groeiden de meeste middeleeuwse steden
concentrisch vanuit de kern van de oorspronkelijke handelsgemeenschap.
Toename ‘verstedelijking’. Het verstedelijkingsproces ging in centraal en Oost-
Europa niet zo snel als in Italië en in de Zuidelijke Nederlanden.