Itemlijst Organisatiekunde 1e jaar ten behoeve van de summatieve toets
MOK 3
Arbeidsdeling en Arbeidsverdeling (definities, kenmerken, gevolgen)
Arbeidsdeling verbindt mensen, arbeidsverdeling verdeelt mensen (ontstaan
in Industriële Revolutie)
Arbeidsverdeling is de splitsing van taken die voortkomt uit de rationele
organisatie van arbeid. Kenmerkend is het arbeidscontract, dat aangeeft
dat men zich onder het gezag van het bestuur en het management stelt,
die de organisatie beheersen en de taken verdelen. Door een
arbeidscontract aan te gaan en als het ware lid te worden van een
arbeidsorganisatie, stelt een natuurlijk persoon zich onder de controle van
een arbeidsorganisatie en het management, en aanvaardt hij de daar
geldende maatstaven voor de verdeling van de arbeid, bijvoorbeeld de
scheiding tussen voorbereidend en uitvoerend werk en het onderscheid
tussen leidinggevende niet leidinggevende arbeid. Zo’n organisatie
noemen we een bedrijf.
Beroep en Bedrijf (begrip en verschillen)
De sprong van een productiewijze die aansloot bij menselijke competenties en
beroepskwaliteiten, zoals vakmanschap, beroepscultuur en beroepsethiek,
met een natuurlijke bindingskracht op basis van gelijke arbeid
(samengevat in het begrip beroep).
Het samenhangend geheel van arbeidstaken en –verrichtingen, gekenmerkt
door de vakkennis en –kunde, beroepscultuur en beroepsethiek die men
voor de uitoefening ervan nodig heeft, duiden we aan met de term beroep.
Voornaamste eigenschap van het beroep is dat het mensen verbindt.
Beroep hoort tot het domein van arbeidsdeling.
Naar één die vooral oog had voor taakverdeling, controle, efficiency en
productiviteit, met specifieke kwalificaties en een beloningssysteem dat
management van en binding aan de organisatie vooropstelde (samengevat
in begrip bedrijf).
Arbeidsdeling als: cognitief kapitaal, sociaal-cultureel kapitaal, moreel kapitaal
Arbeidsdeling heeft een drietal aspecten: cognitieve, sociaal-culturele en
morele. Om in een bepaald veld of domein van een beroep werkzaam te
kunnen zijn, zijn volgens Bourdieu verschillende soorten kapitaal nodig die
mensen in de loop van hun opleiding en door ervaring in de
beroepspraktijk verwerven.
Cognitief kapitaal: De basis van elk beroep is gelegen in de cognitieve
aspecten van de arbeidsdeling: kennis en kunde en aanleerbare
vaardigheden (cognitio = kennis). Om het beroep te kunnen uitoefenen
met men als eerst kennis- en kundekapitaal verwerven, om zich daarmee
een sterke positie op de markt te verschaffen. Hierom is het ook van
belang om sleutelkwalificaties te verwerven via vakopleidingen en
praktijkervaring. Leren is (ook) imiteren!
, Sociaal-cultureel kapitaal: De verschillen in werkvormen naar de mate van
samenhang tussen de beroepsgenoten, gebaseerd op collegialiteit en
onderlinge solidariteit. Het kunnen omgaan met macht en gezag en met de
arbeidsrelatie met de werkgever, het werken in multiculturele setting, de
goede samenwerking met collega’s, medewerkers, leidinggevenden,
klanten en andere buitenstaanders met soms heel verschillende waarden
en normen, zijn een deel van de sociaal-culturele competenties die men
zich moet eigen maken wil men het beroep op een aanvaardbaar sociaal
cultureel niveau uitvoeren.
Moreel kapitaal: Het kunnen omgaan met kwesties van verantwoordelijkheid,
ethiek en moraal is het moreel kapitaal van de beroepsoefenaar.
Problemen/gevolgen van verdeelde arbeid
Verdeelde arbeid = verdeelde mensen. Vakbonden kwamen op, mensen
wilden hun situatie verbeteren.
Het tweede probleem dat door verdeelde arbeid in het leven werd geroepen is
de voorwaarden waaronder mensen de gevraagde inspanning (willen)
leveren, ook als het eentonig en oninteressante taken betreft. Doe je het
voor het geld of vanuit je innerlijke drang.
Bindingskracht van arbeid (integratie, cohesie en
mechanische/organische solidariteit)
Integratie heeft betrekking op het opgenomen zijn in en het deelnemen aan
de gemeenschappelijke activiteiten van een sociaal verband.
Cohesie betreft de samenhang van een sociaal verband en de bindingskracht
ervan, dat is hetgene dat het verband bijeenhoudt. Zonder integratie en
cohesie kan er van een geregeld arbeidsbestel geen sprake zijn.
De primitieve, voorindustriële samenleving wordt gekenmerkt door wat
Durkheim mechanische solidariteit noemde, dat is saamhorigheid op basis
van het verrichten van ongeveer gelijke activiteiten.
In de ingewikkelde industriële maatschappij daarentegen zijn mensen met
elkaar verbonden via organisatorische solidariteit, dat is de saamhorigheid
die voortkomt uit het feit dat mensen in verregaande mate onderling
afhankelijk zijn.
Anomie en vervreemding (begrippen)
Durkheim had veel kritiek op de arbeidsverdeling en de slechte werking van
het industriële systeem van zijn tijd, met onmenselijke
arbeidsomstandigheden in de fabrieken en gebrek aan duidelijke regels
voor de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers. Volgens hem
leidt dit laatste tot een toestand van anomie, het ontregeld zijn van de
samenleving door gebrek aan duidelijk richtlijnen voor het handelen, die
aan een onbeperkte individuele verlangens van mensen een bovengrens
stellen. Zijn remedie was de vorming van collectieve verbanden, zoals
beroepscorporaties, die mensen weer duidelijke maatstaven zouden
kunnen geven. Hij bepleitte dus een arbeidsdeling zonder
arbeidsverdeling.
Bij Marx is de kern van vervreemding dat in een industriële maatschappij die
op kapitalistische wijze is geregeld, de maatschappelijke instellingen en de