Hoofdstuk 1: Behaviour and Psychology
Aanhangers van de phrenologie stellen dat intelligentie onderzocht kan worden door de
omvang van de schedel te meten en de vorm van de schedel te bekijken. Psychologie
gebruikt verschillende vormen onderzoek, bijvoorbeeld systematische observatie en
analyse, ook wel de natuurwetenschappelijke methode genoemd. Verschillende
psychologen richten zich op andere onderwerpen, zoals het gedrag van dieren, gevoelens,
enzovoorts. De methode van alle psychologen is echter wetenschappelijk onderzoek.
Psychologie is de wetenschap over gedrag en ervaringen.
The challenge of psychology
In tegenstelling tot natuurkundigen onderzoeken psychologen de acties van levende wezens
→ vier uitdagingen voor psychologen die goed onderzoek kunnen bedreigen.
1. Complexiteit: dit is een systeem dat ontstaat door interacterende eenheden (zoals
neuronen in de hersenen) die resulteren in nieuwe patronen of fenomenen, die niet
gevonden kunnen worden in individuele eenheden. Dit is erg complex, omdat er veel
verschillende interacties zijn tussen veel verschillende eenheden.
2. Zelfbewustzijn: Het gaat hierbij om het bewust observeren van het eigen gedrag.
Veel psychologen hebben hun eigen gedrag als uitgangspunt genomen voor de
theorieën. Echter leidt dit niet tot objectief onderzoek.
3. Reactiviteit: dit is dat levende organismen hun gedrag veranderen als ze onderzocht
worden. Om te voorkomen dat dit het onderzoek beïnvloedt, moeten de psychologen
ingewikkelde onderzoeksopzetten gebruiken.
4. Causaliteit: dit is de studie over hoe omstandigheden of acties kunnen leiden tot een
specifieke reactie of een specifiek gevolg. Dit is lastig aan te tonen, want er zijn veel
factoren die het gedrag beïnvloeden. Je kunt dus niet altijd zeggen dat iets ook echt
de oorzaak is van een ander fenomeen.
→ Door de complexiteit van gedrag kan op dit moment nog geen één theorie effectief alle
aspecten van gedrag uitleggen.
→ de ontwikkeling van een theorie is niet alleen afhankelijk van de aanwezige data, maar
ook van persoonlijke factoren.
Perception and experience
De meeste individuen nemen aan dat wat zij ervaren slechts afhankelijk is wat er “buiten
gebeurt” → naive realism: Het idee dat we dingen zien zoals ze zijn. Perceptie is echter
een actief proces van selectie, organisatie en interpretatie van informatie over de wereld.
Het eerste proces van selectie is selectieve attentie: het perceptuele proces van selectief
focussen op specifieke elementen van een stimulus.
Bottom up processing: Perceptie wordt bepaald door externe stimuli, gefilterd door
selectieve attentie.
Top-down processing: ook interne factoren, zoals ervaringen, beïnvloeden perceptie.
Ambigious figures: visuele stimuli of elementen die verschillend worden geïnterpreteerd,
dit komt door de context. Deze dubbelzinnige figuren tonen aan dat niet alles wat wij zien
daadwerkelijk overeenkomt met wat ‘er buiten is’.
→ Gestalt-theorie: De theorie dat perceptie een actief en een creatief proces is. Principes:
1. similarity (gelijkenis): perceptuele organisatie, dus items bij elkaar groeperen als ze
gelijk zijn.
2. proximity (nabijheid): items groeperen als ze dicht bij elkaar staan.
, 3. closure (sluiting): de neiging om incomplete patronen te vullen om een
samenhangend geheel te vormen. Dit principe laat duidelijk zien dat de
Gestalttheorie interpretatie belangrijk vindt bij perceptie. Mensen hebben de neiging
te zien wat we verwachten te zien.
De interpretaties die wij maken zijn zelden willekeurig, het reflecteert juist de manier waarop
we onze voorgaande kennis en ervaringen hebben gestructureerd. Wanneer er steeds meer
ervaringen bij komen en onze kennis groeit, vormen we meer complexe structuren:
schemata. Schemata organiseren kennis, geloof en verwachting in ons hoofd en men
gebruikt die onbewust om waarnemingen te interpreteren. Schemata beïnvloeden de manier
waarop de wereld wordt waargenomen. Stereotypen kunnen worden gezien als mentale
schemata. Ondanks dat we niet bewust weten dat we schemata gebruiken, zijn ze deel van
onze perceptuele processen. Na verloop van tijd kunnen de schemata die we hebben
gecreëerd vanuit onze ervaringen, meer invloed hebben op onze percepties dan de realiteit.
Confirmation bias (bevestiging) is een vorm van cognitieve uitsluiting gebaseerd op de
neiging om informatie op te nemen die de verwachting bevestigt en tegenstrijdige informatie
negeert. Men gaat dan op zoek naar bevestiging van een eigen geloof. Hoe sterker het
geloof, hoe groter de verdraaiing van de werkelijkheid. Schemata zijn niet slecht, ze helpens
ons vaak juist in het verbeteren van efficiëntie en nauwkeurigheid
Perception and theorizing
Aangezien het niet mogelijk is voor een onderzoeker om alles te bestuderen, is er voor een
onderzoek een zekere vorm van selectie nodig. De keuzes die gemaakt worden, zijn
beïnvloed door de processen van perceptie. Complementariteit is een concept om beter
om te kunnen gaan met het bestaan van twee modellen die beide nuttig zijn, maar niet
samen kunnen gaan. Psychologen kunnen meerdere benaderingen gebruiken, om gedrag
nog beter te kunnen begrijpen: kunnen elkaar aanvullen. Elke benadering van de
psychologie kan slechts een gedeeltelijk beeld geven van het hele subject.
The origins of psychology
Wundt en James hun benaderingen van gedragswetenschappen: .
1. James' functionalisme: maakt gebruik van analyses van processen in het brein. Ze
analyseren processen in het brein, de functie van bepaalde handelingen verklaren,
volgens hen moet gedrag een functie hebben.
2. Wundts structuralisme: een benadering die probeert de inhoud van de geest te
analyseren, met behulp van introspectie.
Methods of studying behaviour
The role of the scientific method in psychology
Terwijl de 5 benaderingen van de psychologie allemaal verschillen in de methode die ze
aanhangen, zijn de psychologen het wel eens met een aantal funderingen van
psychologisch onderzoek:
- Empirisch: gebaseerd op gedane observaties.
- Deze observaties moeten georganiseerd gedaan worden, ervan uitgaande dat
categorisering leidt tot verklarende theorieën. Theorie: Een gestructureerde set van
principes. Een theorie geeft een samenhangende structuur voor gerelateerde
observaties.
Theorie en observaties zijn door twee cognitieve processen gelinkt aan elkaar.
, 1. Inductie: proces van redeneren gebaseerd op het vormen van algemene beginselen
van specifieke observaties. Dus van specifiek naar algemeen.
2. Deductie: proces van het trekken van specifieke conclusies uit een set van
algemene beginselen. Dus van algemeen naar specifiek.
→ hypothese: een specifieke uitkomst of voorspelling afgeleid uit een theorie (freud)
Introspectionism and public observation
Introspectionisme: het gedrag onderzoeken door je eigen gedrag te analyseren. Zwaktes:
1. de methode kan niet de goede antwoorden geven.
2. het gebruik van privé́ ervaringen als data. Sommige onderzoekers stellen de eis voor
publieke observaties aan hoe de concepten worden gedefinieerd: operationeel
definiëren. De betekenis wordt bepaald door de processen of waarneembare
gebeurtenissen die meetbaar zijn, op deze manier kan er beter onderzoek worden
gedaan.
Measures of behaviour, research setting and research methods
Gedrag kan op twee manieren onderzocht worden:
1. Self-report: dataverzameling door individuen te vragen hun eigen gedrag te
beschrijven. Dit kan met interviews, enquêtes en psychologische testen.
Think-aloud-protocol is een transcriptie van commentaren gemaakt wanneer een
individu gevraagd wordt om zijn gedachten en gedrag te beschrijven.
2. Directe observatie: een observatietechniek waarbij directe observatie van gedrag
door de onderzoeker wordt gedaan. Deze techniek is een stuk neutraler dan de
andere methode en is makkelijker te verifiëren, omdat er meerdere onderzoekers
kunnen worden ingezet.
Ook moet een onderzoeker beslissen in welke omgeving hij zijn onderzoek uitvoert: in een
laboratorium of in het veld. De keuze van setting is nauw verbonden met de
onderzoeksmethode. Er zijn drie soorten methodes:
1. Experiment: procedure waarbij de onderzoeker systematisch varieert met de
factoren, om zo te kunnen zien wat het effect is van de veranderingen. Verandert een
onafhankelijke variabele om een causaliteit aan te tonen.
2. Non-experiment: beschrijvende methode, hebben geen directe controle op de
factoren, in tegenstelling tot het experiment.
3. Quasi-experiment: zijn gelijk aan experimenten, alleen bevatten ze niet hetzelfde
niveau van controle. Deze methode wordt vaak gebruikt bij onderzoeken waarbij de
kenmerken niet kunnen worden gemanipuleerd, bijvoorbeeld geslacht of leeftijd.
Non-experimental methods: interviews and surveys
- Interview is een methode voor het verzamelen van data waarbij de onderzoeker aan
een individu vragen stelt.
→ gestructureerd of ongestructureerd.
→ self-report data, omdat de persoon zijn eigen gedrag beschrijft.
- Survey (enquête) is een techniek om de attitudes van vele individuen te bepalen
door een aantal vooraf geplande vragen te stellen.
→ fixed-alternative: er zijn een aantal antwoorden om uit te kiezen
→ open-ended (open vragen): gevaar van bias, systematische verstoring van de
resultaten door verwachting van de onderzoeker.
, Surveys and sampling procedures
kijken waarom grote aantallen proefpersonen niet altijd leiden tot betrouwbare resultaten
1. populatie: de groep waarvan men de eigenschappen wil onderzoeken en waarvan
de steekproef wordt getrokken.
2. sample (steekproef): de groep uit de onderzoekspopulatie die daadwerkelijk wordt
onderzocht. Het doel van de steekproef is om zo representatief mogelijk te zijn.
Limitaties van self-report:
- nauwkeurigheid: Individuen zijn niet altijd duidelijk over hun eigen gedrag, als gevolg
van vermindering van aandacht, geheugenverlies en andere factoren.
- individuen kunnen liegen tegen de onderzoeker, om een gunstigere indruk achter te
laten.
Sommige problemen kunnen tegenwoordig verholpen worden door “experience sampling
methods”(ESM), technologie die gedachten en gevoelens naar boven kan halen. Dat is een
methode die meerdere momenten op een dag naar emoties/gevoel vraagt aan de hand van
een herinneringsapparaat.
Naturalistic observation and unobtrusive measures
Naturalistische observatie is een onderzoeksmethode die gebaseerd is op observatie in
de natuurlijke omgeving, zonder in te grijpen in de condities. Een nadeel is reactiviteit:
mensen gedragen zich anders als ze weten dat ze worden bekeken en worden onderzocht.
Participerende observatie is een niet- experimentele onderzoeksmethode, waarbij de
onderzoeker deel van de onderzochte groep wordt. Er ontstaat wel een vergroot risico op
biased onderzoek.
Om reactiviteit te voorkomen, gebruiken sommige onderzoekers onopvallende metingen
(unobtrusive measures). Dit is een indirecte meetmethode, waarbij het gedrag niet wordt
verstoord.
Case studies
Een casestudie is een gedetailleerde beschrijving van een individu. Meestal wordt dit
gebruikt om informatie van de geschiedenis van het individu te achterhalen en om te helpen
het gedrag van het individu te interpreteren. Beperkingen:
- representativiteit: gaat over een individu en is dus moeilijk te generaliseren naar
een grotere populatie.
- Klinische gevallen doen zich voor als iemand een behandeling ondergaat, en komt
omdat de onderzoeker niet met zekerheid kan zeggen wat de oorzaak van de
problemen bij een patiënt is.
Correlations and non-experimental research
De meeste casestudies zijn niet-experimentele, beschrijvende vormen van onderzoek. Het
doel van een casestudie is het verkrijgen van een nauwkeurige beschrijving van gedrag. Een
variabele is een eigenschap die kan variëren, zoals leeftijd.
Correlatie is een geobserveerde relatie tussen twee variabelen.
Illusionair correlatie: een relatie die lijkt te bestaan, maar niet bestaat. Correlatie impliceert
niet oorzakelijkheid (causaliteit). Ook kunnen correlaties niet zeggen waarom een
geobserveerd patroon ontstaat, alleen dat het bestaat. Verder onderzoek is nodig om de
herkomst te vinden. Mogelijke verklaringen:
1. Eén variabele veroorzaakt verandering in de andere (causaliteit)