Niet vrij toegankelijke jeugdhulp
Week 7 – residentiële setting en pedagogisch klimaat
Niet vrij toegankelijke jeugdhulp
Verwijzing nodig; gemeente betaalt: werkt samen met gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.
Verwijzers:
- Gemeente (wijkteam, jeugdteam)
- Huisarts, jeugdarts of medisch specialist
- Gecertificeerde instellingen (Jeugdbescherming & Jeugdreclassering)
- OM (kinderrechter)
- Justitiële Jeugdinrichting (JJI)
- Veilig Thuis
Residentiële jeugdzorg
Kinderen en jongeren leven, vrijwillig of gedwongen, dag en nacht buiten hun eigen omgeving. Zij
verblijven in leefgroepen en worden begeleid door pedagogisch medewerkers. Het verblijf kan
variëren van enkele dagen per week tot de hele week, voor een korte of langere periode.
- Kamertraining, leefgroepen gericht op opvoeden en opgroeien, behandelgroepen gericht op
de behandeling van specifieke problemen, crisisopvang en JeugdhulpPlus, een vorm van
gesloten residentiële jeugdhulp.
Richtlijn residentiële jeugdzorg
Richt zich op residentiële jeugdzorg zoals die aangegeven wordt in leefgroepen:
- Zowel de groepen gericht op de behandeling van specifieke problemen (behandelgroepen)
als leefgroepen waarin opvoeden en opgroeien centraal staan.
- Het gaat om hulp voor jeugdigen die in een groep wonen en 24 uur per dag begeleidt
worden door een team van jeugdprofessionals.
Jeugd- en gezinsprofessionals
Onder ‘jeugd- en gezinsprofessionals’ worden zowel gedragswetenschappers (psychologen,
orthopedagogen of anderen met een gedragswetenschappelijke opleiding) als hbo-opgeleide
professionals verstaan.
Richtlijnen Jeugdhulp
,Richt zich primair op beroepsgeregistreerde jeugdprofessionals. Zij staan geregistreerd in het
Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) als ‘jeugdzorgwerker’ of ‘gedragswetenschapper in de jeugdzorg’
en/of zijn BIG-geregistreerd (bijv. als GZ-psycholoog).
Doelgroep van de residentiële jeugdhulp
- Jeugdigen tussen de 0 en 18 jaar met uiteenlopende problemen. Na het 18 e jaar is er bij
een duidelijke hulpvraag een verlenging van de plaatsing mogelijk tot 23 jaar.
- Iets meer jongens dan meiden.
- De problematiek van de jeugdigen is divers. Vaak is er sprake van externaliserende
gedragsproblematiek. Verder spelen sociale, emotionele, cognitieve en psychiatrische
problemen een rol.
- Problemen binnen het gezin van herkomst komen vaak voor. De problemen ontstaan over
het algemeen op vroege leeftijd, waardoor jeugdigen vaak een uitgebreide
hulpverleningsgeschiedenis hebben.
De meerderheid van de jeugdigen in de onderzochte residentiële instellingen heeft op 4
of 5 van de volgende gebieden problemen:
- Psychosociaal functioneren: emotionele problemen, gedragsproblemen of gebruik van
middelen/verslaving)
- Lichamelijke gezondheid: ziekten, klachten of een gebrekkige zelfverzorging.
- Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling: leerproblemen, aandachtsproblemen of
sociale vaardigheidsproblemen.
- Gezin en opvoeding: ontoereikende opvoeding, problemen in de ouder-kindrelatie,
verwaarlozing, mishandeling, misbruik of problemen van ouders.
- Omgeving: problemen op school of werk, problemen in relaties, met vrienden en het
sociale netwerk en problemen in de vrijetijdsbesteding.
Problematiek
- Alle opgenomen jeugdigen hebben psychosociale problemen en bij ongeveer de helft is een
stoornis gediagnosticeerd.
- 65% gedragsproblemen.
- 40-50% emotionele problemen.
- Ook is bij alle jeugdigen sprake van één of meerdere problemen op het gebied van gezin en
opvoeding. Voor de meerderheid van de jeugdigen geldt dat zij behoefte hebben aan een
permanente vervangende woonsituatie omdat terugkeer naar huis niet mogelijk is.
Jeugdigen met een lvb
Voor jeugdigen met een (lichte) verstandelijke beperking zijn aparte residentiële voorzieningen en
leefgroepen. De beperking is over het algemeen niet de enige reden tot plaatsing, maar gaat
samen met problemen in de opvoeding en/of met gedragsproblemen of psychische problemen.
Positionering van de residentiële jeugdhulp
Residentiële jeugdhulp is niet vrij toegankelijk. Het kan ingezet worden in een vrijwillig of
gedwongen kader. In het eerste geval wordt een plaatsing in een instelling aangevraagd door en in
samenwerking met de ouders.
In het gedwongen kader is er sprake van een ondertoezichtstelling of voogdijregeling en vraagt een
gecertificeerde instelling de plaatsing aan. In dat geval is ook een machtiging uithuisplaatsing van
de kinderrechter nodig.
Gedeelde besluitvorming
Het betrekken van ouders in de besluiten over hun kind. Ook mede ouders overhalen dat
bijvoorbeeld uithuisplaatsing nodig is.
,Concentrisch model van actoren
Dit geeft een overzicht alle betrokken actoren rondom jeugdigen in residentiële instellingen.
4 belangrijke thema’s volgens de richtlijn
- Pedagogisch klimaat
- Veiligheid
- Samenwerking met ouders
- Vasthouden van resultaten na vertrek
Houding van pedagogisch medewerkers ten opzichte van zichzelf
Pedagogisch medewerkers moeten zich bewust zijn van hun persoonlijke stijl, emotionele stabiliteit
en van de wijze waarop zij zelf terugkijken naar hun eigen gehechtheidservaringen. Hun eigen
persoonlijkheid is van invloed op de interactie met jeugdigen. Het kennen van de eigen valkuilen
helpt om te voorkomen dat hierdoor negatieve interacties met jeugdigen ontstaan. Hulpmiddelen
hierbij zijn training en intervisie.
Houding van pedagogisch medewerkers ten opzichte van de jeugdige
- Positief bejegenen
- Duidelijk en betrouwbaar zijn, vragen stellen, bereikbaar zijn en respect tonen.
- Een steunende en responsieve houding is van groot belang.
- Creëren van veiligheid, belangstelling tonen, bewust zijn van afstand en nabijheid en een
positieve en activerende opstelling.
Een goede relatie tussen pedagogisch medewerker en de jeugdige veronderstelt volgens experts
een zekere mate van fysieke intimiteit, zoals het geven van schouderklopjes of een knuffel als de
jeugdige daar behoefte aan heeft. De behoefte van de jeugdige aan intimiteit is hierin altijd
leidend.
De omgang met het gedrag van jeugdigen
- Goede balans te vinden tussen empathie en emotionele ondersteuning enerzijds en een
goede samenwerkingsrelatie gericht op taken en doelen anderzijds.
- Interactie tussen een jeugdige en zijn opvoeders is van invloed op de ontwikkeling van
probleemgedrag.
- Rekening houden met de beperkingen van de doelgroep door kleine doelen te stellen;
rekening houden met terugval; positief gedrag bekrachtigen door positieve eigenschappen
en positief gedrag te benadrukken en rekening houden met copinggedrag.
Aansluiten bij de ontwikkelingstaken van de jeugdige op de leefgroep
- Creëren van rijke dagelijkse routine.
- Versterken van de vaardigheden en aanleren van nieuwe vaardigheden.
- Motiveren van de jeugdigen.
, - Verminderen van (de invloed van) problemen en stoornissen.
- Ruimte geven voor autonomie.
- Ondersteunen bij het volgen van onderwijs.
- Zorg dragen voor deelname aan gevarieerde activiteiten en hobby’s in de vrije tijd.
- Zo gewoon mogelijk leven.
Structuur en leefregels
- Uit literatuur blijkt dat structuur en leefregels van belang zijn voor rust en veiligheid.
- Te veel en te gedetailleerde regels gericht op controle en beheersing hebben echter een
nadelig effect en dragen niet bij aan een goed pedagogisch klimaat.
Een dagelijkse routine biedt structuur
- Structuur in tijd: vaste tijdstippen voor dagelijkse vaste activiteiten als opstaan, ontbijten,
naar school gaan, huiswerk maken, avondeten.
- Structuur in plaats: fysieke plaatsen waar dagelijkse activiteiten plaatsvinden, bijvoorbeeld
eten aan tafel, op je kamer huiswerk maken, etc.
- Structuur in afspraken in de vorm van heldere afspraken.
- Structuur in persoon waarbij alle opvoeders consequent reageren.
Criteria bij het formuleren van regels zijn:
- Beschrijf regels concreet, formuleer positief, geeft kort het waarom aan, formuleer alleen
regels die controleerbaar zijn en een beperkt aantal regels.
- Praktijkexperts bevestigen dat hete goed is om te streven naar een beperkt aantal (vijf)
basisregels op een afdeling dien het (samen)leven eenvoudiger en leuker maken.
- Stel samen met jeugdigen omgangsregels op – verantwoordelijkheid van jeugdigen voor de
regels wordt gestimuleerd.
Positieve onderlinge interactie en atmosfeer
- Negatieve interacties: uitschelden, slaan en schoppen door groepsgenoten, bang zijn voor
pesterijen, mishandeling, seksueel misbruik, groepsdruk en machtsverhoudingen.
- Positieve interacties: steun hebben aan elkaar en vriendschap ervaren.
- Kleine en niet te drukke groepen dragen bij aan het welbevinden van jeugdigen en aan een
ondersteunende relatie met de pedagogisch medewerker.
Deze worden bevorderd door:
- Peergroup-programma’s waarin jeugdigen leren elkaar positieve feedback te geven.
Voorwaarde is dat de jeugdigen getraind worden in onder andere probleemoplossende
vaardigheden en agressieregulatie en dat de begeleiders zijn opgeleid in het hanteren van
groepsdynamische processen.
- Groepsoverleg waarin jeugdigen gestimuleerd worden zich uit te spreken over zaken die
hen zelf of anderen aangaan. Hierdoor leren zij luisteren, onderhandelen en elkaar
aanspreken.
Tevens is van belang:
- Aandacht voor pesten;
- Groepen van maximaal 6 tot 8 jeugdigen;
- Mogelijkheid voor jeugdigen om zich terug te trekken op de eigen kamer. Het werkt
stressverlagend als jeugdigen een bepaalde controle over hun situatie ervaren en tot rust
te komen.
Pedagogisch medewerker
- Aanwezig zijn op de groep (presentie);
- Voorbeeldfunctie door complimenten te geven, respectvol om te gaan met jeugdigen en
jeugdigen aan te spreken op grensoverschrijdend gedrag tussen jeugdigen onderling;
- Samen met de jeugdigen een haalbaar concreet groepsdoel vaststellen;
- Groepsgesprekken organiseren over bijvoorbeeld omgangsnormen en groepsprocessen,
waardoor onderwerpen bespreekbaar gemaakt kunnen worden;
- Jeugdigen laten oefenen met positieve interacties met behulp van een groepsactiviteit of
spel, om daarmee de sociale vaardigheden van de jeugdigen te versterken.