V2LOGO11
Samenvatti ng bijeenkomsten
Bijeenkomst 1
Hoofdstuk 1 en 2
Levenslang leren is noodzakelijk geworden.
Leren wordt niet alleen op school gedaan, ook op werk, vakanties, social media, vrienden, etc.
Formeel leren Georganiseerd leren via het onderwijs, leren vanuit leerdoelen.
Informeel leren Spontaan leren, niet georganiseerd, zonder doelen.
Non-formeel leren Vanuit doelen, georganiseerd maar buiten de onderwijssetting.
Verschil tussen informeel en non-formeel: informeel is onbewust (bv. buitenspelen). Non-formeel is
meer bewust (bezoeken van musea).
Wat is leren?
- Leren is een blijvende gedragsverandering in je handelen.
- Je weet pas of leren heeft plaatsgevonden als de lerende het demonstreert. Je moet het zelf
kunnen laten zien/ uit kunnen leggen.
- Leren moet het resultaat zijn van interactie en ervaring met de wereld om je heen.
Leren en/of rijping?
- Rijping is gedragsverandering door biologische factoren (in de persoon of het organisme
gelegde factoren).
Definitie leren van Hilgard en Bower (1981)
- “Leren verwijst naar de verandering in iemands gedrag of gedragsmogelijkheden in een
bepaalde situatie als gevolg van herhaalde ervaring door oefening, mits deze verandering
niet verklaard kan worden door natuurlijke instincten of reflexen, rijping of tijdelijke
toestanden zoals vermoeidheid of dronkenschap, of die het gevolg zijn van bepaald
drugsgebruik.”
‘Herhaalde ervaring’, soms is één keer leren genoeg, zoals een krab van een kat die je aan een staart
trekt.
Soms zijn gedragsveranderingen pas later zichtbaar (voorbeeld gesprek over de oorlog een week na
een documentaire gezien te hebben op tv).
Opvattingen over leren = leerconceptie/leeropvatting
Leeropvatting/leerconceptie is een mening over leren, bijvoorbeeld:
- Het belangrijkste is hoge cijfers halen (functionele leerconceptie)
- Het leerproces is het belangrijkste (ontwikkelingsgerichte leer conceptie)
- Kennis is waar/niet waar of subjectief
Leerconceptie Opvattingen die leerlingen hebben over leren op het moment dat ze een leertaak
te lijf gaan. Deze opvattingen bepalen in hoge mate de aanpak van de leerlingen
en zijn dus ook van invloed op de leerresultaten. Leerlingen met een beperkte
leerconceptie hebben graag dat de leerkracht het proces bepaalt door het geven
van aanwijzingen, correcties etc
, - Er is een taak (bv. een som wat gemaakt moet worden): de leertaak.
- Deze leertaak moet aangepakt worden.
- Hoe dit aangepakt wordt door een kind hangt af van zijn conceptie op leren: wat is zijn
opvatting op leren? Hoe leert het kind volgens hem?
- Vervolgens gaat het kind kijken naar de taak en interpreteert deze: wat wordt er van mij
verwacht? Hoe ga ik dit aanpakken?
- Dit zorgt voor actie: het kind gaat de taak oplossen en gaat dus handelen: leeractiviteit.
- Na dit handelen is er een resultaat: bv. de sommen worden opgelost: het leerresultaat.
Wat is een leertheorie?
Een systeem van denkbeelden over leren op grond waarvan leerprocessen worden begrepen,
verklaard en voorspeld. Zij vinden hun oorsprong in wetenschappelijk onderzoek: de
leerpsychologie.
Een theorie over leren: deze bestaat uit observaties van veranderingen in gedrag en verklaringen
daarvoor.
Leertheori Een leertheorie is eigenlijk een theorie die iets zegt over hoe wij tot leren komen.
e Een theorie wordt door mensen geschreven, bedacht, ontworpen. Die mensen (vaak
wetenschappers) observeren gedrag van mensen gedurende een bepaalde tijd. Daar
zoeken ze een verklaring bij: waarom gedragen wij ons zo? Die verklaringen leiden
vervolgens tot een bepaalde theorie.
- Om te weten wat een leertheorie is moet je eigenlijk eerst weten wat leren is.
- In alle verschillende leertheorieën die afgelopen eeuw ontwikkeld zijn, zijn er 3
overeenkomstige uitgangspunten:
1. Leren is een blijvende verandering in het handelen of de potentie om het aan te passen.
2. Je weet pas of leren heeft plaatsgevonden als de lerende het demonstreert, je moet het
kunnen demonstreren.
3. Leren moet het resultaat zijn van ervaring en interactie met de wereld om je heen.
- Een leertheorie is opgebouwd uit observaties van veranderingen in gedrag en een verklaring
voor de verandering in het gedrag waar vervolgens een set van constructies (concepten,
aannames) uit voorkomt.
- Een leertheorie kun je herkennen aan drie essentiële onderdelen:
1. De resultaten. Wat is verandering in het gedrag?
2. De bedoeling. Wat zijn de processen die voor dit resultaat zorgen?
3. De invoer. Welke triggers brengen de processen op gang, wat zijn de bronnen van leren?
Leertheorieën geven verschillende antwoorden op de vraag:
“Hoe kan ik de kinderen op zo’n manier begeleiden dat ze steeds meer in staat zijn zelfstandig en
verantwoordelijk te leren?”
Leertheorieën in volgorde van tijd:
Behaviorisme – handelingspsychologie – cognitivisme – constructivisme
Er worden een aantal leertheorieën onderscheiden (behaviorisme, cognitivisme, constructivisme,
handelingspsychologie). Deze worden allemaal behandeld in het boek. Sommigen zijn een reactie op
de ander. Ze volgen elkaar in de geschiedenis op met het constructivisme als meest recente
leertheorie, we zien daar nu veel elementen van in het huidige onderwijs
,Tijdens deze module gaan we deze verschillende leertheorieën langs met steeds de vraag: hoe kan
deze leertheorie kinderen op zo’n manier begeleiden dat ze steeds meer in staat zijn zelfstandig te
leren?
Leertheorieën verschillen in hun definitie van:
- Wat leren is
- Hoe kinderen leren
- Wat het aandeel van opvoeders en onderwijzers hierin kan zijn
Wat is leren?
1. Leren is een blijvende verandering in het handelen of de potentie om het aan te passen.
2. Je weet pas of leren heeft plaatsgevonden als de lerende het demonstreert. Je moet het dus
kunnen demonstreren, kunnen laten zien of kunnen uitleggen.
3. Leren moet het resultaat zijn van ervaring en interactie met de wereld om je heen.
Hoe leren kinderen in het huidige onderwijspraktijk/ dagelijkse leven volgens jou:
Jonge kinderen:
- Experimenteren
- Rollenspel
- Oefenen (sensomotorisch – een beweging onder de knie krijgen)
- Constructie – vervormen, veranderen van materiaal
- Regels: georganiseerd spel, waarbij regels belangrijk worden
- Receptief: iets wat om het kind heen gebeurt verwerken in het spel
- Door het vertellen van verhalen
Oude kinderen:
- Onderzoeken. Dit houd in dat leerlingen zelf antwoord zoeken op hun vragen.
- Informatie zoeken, vinden en verwerken. Kinderen moeten hun weg leren vinden in de
wereld vol informatie. Op school moeten de kinderen cognitieve strategieën leren om
informatie te kunnen verwerken.
- Interactieve games. De digitale wereld kan een geschikte speel- en leerplaats zijn en een plek
innemen in de rijke omgeving.
- Opnemen van kant en klare informatie (memoriseren) – van buiten leren
(opnameconceptie).
- Actief verwerven van kennis door ‘bestaande’ kennis te koppelen aan ‘nieuwe’. Aan die
kennis persoonlijk betekenis toekennen – constructie van betekenissen
(constructieconceptie).
- Iets wat in de ene situatie geleerd is, is toegepast in een ander situatie – nut/toepassing van
kennis (toepassingsconceptie).
- Stimuleren om te (gaan) leren. Aanzetten/ prikkelen (stimuleringsconceptie).
- Samenwerken met anderen, verdelen van taken (samenwerkingsconceptie).
Algemeen:
- De motivatiefase. De leerling moet gemotiveerd raken om te leren.
- De opmerkzaamheidsfase. De leerling richt zijn aandacht op dat wat hij wil leren.
- De opnamefase. Het geleerde wordt opgeslagen in het geheugen.
- De herinneringsfase. Het terughalen van het geleerde.
- De generalisatiefase. Het geleerde kunnen toepassen in andere situaties.
- De uitvoeringsfase. De leerling laat zien wat hij geleerd heeft.
- De terugkoppelingsfase. Door middel van feedback en evaluatie blijkt of de leerling aan de
verwachtingen van de leerkracht of zichzelf heeft voldaan.
, Aandeel van de leerkracht bij leren:
- Eigen opvattingen over leren.
- Zorg dragen voor pedagogisch klimaat (tegemoet komen aan de psychologische
basisbehoeften)
- Personaliteit (dat wil zeggen:)
Leerkracht richt zich op het leerproces van zijn leerlingen en legt niet alles uit (kinderen
zijn geen lege vaten).
Biedt ruimte voor inbreng van de leerling, voor eigen wensen, oplossingen en creativiteit.
Biedt ruimte om samen te werken.
Biedt mogelijkheden voor experiment en onderzoek.
Geeft ruimte aan verschillende leerstijlen en leervormen
- Ook eventueel verwachtingen ten aan zien van kinderen.
De neuropsychologische benadering van het leren
Onze hersenen bestaan uit twee helften en een viertal hersenkwabben, die opgebouwd zijn uit
neuronen en een belangrijke functie vervullen bij onder andere leer- en geheugenprocessen.
Tussen de neuronen vind de informatieoverdracht in ons brein plaats via verschillende
neurotransmitters zoals dopamine en adrenaline.
Indien gegevens uit hersenonderzoek onjuist worden geïnterpreteerd, uit hun verband worden
gerukt of verregaand versimpeld, spreken we van neuromythes.
Vijf leerconcepties van Vermunt
Opnameconceptie Hierin wordt primair opgevat als het opnemen van kant-en-klare
beschikbare informatie. De lerende is sterk gericht op het
memoriseren (probeert het zelf na te doen).
Constructieconceptie Leren is het op een actieve wijze verwerven van inzicht door het
aanbrengen van relaties tussen nieuwe informatie en reeds
aanwezige kennis in het langetermijngeheugen. Hierdoor wordt aan
de nieuwe informatie persoonlijk betekenis verleend. Leren is als het
ware een constructieproces van betekenissen.
Toepassingsconceptie Degene die deze opvatting huldigen, zijn vooral gericht op de
gebruikswaarde of het nut van kennis. Ze zien leren voornamelijk als
het kunnen toepassen of gebruiken van kennis en vaardigheden.
Stimuleringsconceptie Voor leerlingen met deze opvatting is het belangrijk dat ze
stimulansen ontvangen om leeractiviteiten te ontplooien. Ze moeten
regelmatig door anderen aangezet of geprikkeld worden om te blijven
leren, anders laten ze het gemakkelijk afweten.
Samenwerkingsconceptie Vertegenwoordigers van deze opvatting hechten uit overweging van
steun veel waarde aan samenwerking met medeleerlingen en aan het
verdelen van leertaken.