Hoofdstuk 1
1.2 Plaats van het strafrecht
Het strafrecht regelt wie straf kan krijgen en waarvoor. Dit straffen gebeurt niet door de
burgers zelf, maar door de overheid. De overheid heeft het monopolie op straffen. Als een
burger een strafbaar feit pleegt, moet hij verantwoording afleggen aan de overheid, die hem
namens de samenleving straf kan opleggen.
Burgers kunnen elkaar niet dagvaarden voor gepleegde strafbare feiten. De enige die een
verdachte van een strafbaar feit voor de (straf)rechter kan brengen, is een officier van
justitie. Hij is een vertegenwoordiger van het staatsorgaan dat belast is met de vervolging
van verdachten (het OM). Hij kan een verdachte dagvaarden, waardoor deze voor zijn daden
verantwoording moet afleggen ten overstaan van een rechter.
1.3 Doelen van straffen
Het opleggen van een straf dient voornamelijk twee doelen: vergelding en preventie. Het
kwaad dat de dader van een strafbaar feit veroorzaakt bij het slachtoffer of aan de
maatschappij als geheel, wordt door het opleggen van straf in de eerste plaats vergolden
door leedtoevoeging. Dit vergeldingsaspect kan zorgen voor een morele genoegdoening: de
dader heeft kwaad afgeroepen over de samenleving en daarom roept de samenleving kwaad
af over hem.
De preventiegedachte gaat uit van een eenvoudig principe: het opleggen van een straf zou
er toe moeten leiden dat minder mensen strafbare feiten plegen. Men onderscheidt twee
soorten preventie: speciale en generale preventie. Speciale preventie moet voorkomen, of
ontmoedigen, dat de gestrafte wederom in de fout gaat. Het opleggen van voorwaardelijke
straffen leunt zwaar op dit principe. De leer van de generale preventie heeft als
uitgangspunt dat de gestrafte een voorbeeld moet zijn dat potentiële wetsovertreders
afschrikt.
1.4 Materieel strafrecht, formeel strafrecht en sanctierecht
Het materiële strafrecht (Wetboek van Strafrecht) bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en
welke personen daarvoor kunnen worden gestraft. Dit deel van het strafrecht wordt
voornamelijk gevonden in het.
Het formele strafrecht/ strafprocesrecht (Wetboek van Strafvordering) bepaalt welke regels
moeten worden gevolgd wanneer een norm van het materiële strafrecht (vermoedelijk) is
overtreden.
Het sanctierecht heeft betrekking op de voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen
worden opgelegd en ten uitvoer gelegd (beide wetboeken).
1.5 Commuun en bijzonder strafrecht
Het strafrecht dat in de wetboeken is opgenomen, duidt men vaak aan als het commune
strafrecht. In de bijzondere strafwetten, zoals de Opiumwet, treft men strafbepalingen aan
die behoren tot het materiële strafrecht, maar vaak ook bevoegdheden die behoren tot het
formele strafrecht. Artikel 91 Sr maakt duidelijk dat de bepalingen van boek 1 van het
Wetboek van Strafrecht ook van toepassing zijn op feiten die strafbaar zijn gesteld in
bijzondere strafwetten en in lokale strafwetgeving. Onder lokale strafwetgeving vallen de
algemene plaatselijke verordening (AVG) van een gemeente of bijvoorbeeld een
Havenverordening.
,1.6 De opbouw van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering
Het Wetboek van Strafrecht bestaat uit drie hoofdonderdelen (boeken).
Boek 1 regelt de algemene leerstukken van materieel strafrecht, zoals
strafuitsluitingsgronden en poging. Deze stukken zijn algemeen, omdat ze van
toepassing zijn op alle delicten die in dit boek strafbaar zijn gesteld (en in beginsel
ook op die uit bijzondere strafwetten).
Boek 2 en 3 bevatten uitsluitend strafbepalingen: omschrijvingen van gedrag dat
strafbaar is, met daarbij een aanduiding van de maximale straffen die mogen worden
opgelegd. In Boek 2 worden alleen misdrijven strafbaar gesteld en Boek 3 bevat
uitsluitend overtredingen.
Het Wetboek van Strafvordering bestaat uit zes boeken (Boek 4 en 5 worden even buiten
beschouwing gelaten). Deze boeken volgen de chronologische volgorde van het strafproces.
o Boek 1: de belangrijkste bevoegdheden tijdens het opsporingsonderzoek.
o Boek 2: de vervolgbeslissing van de officier van justitie en de hele procedure voor de
berechting van een verdachte door de rechtbank.
o Boek 3: rechtsmiddelen (= een middel om een beslissing aan te vechten bij een
hogere instantie).
o Boek 6: de tenuitvoerlegging.
1.7 De invloed van internationaal en supranationaal recht
Als gevolg van verdragen kan Nederland verplicht zijn om bepaald gedrag strafbaar te stellen
of bepaalde bevoegdheden in het leven te roepen. We hebben het hier over internationaal
recht, met recht dat tussen staten geldt. Regels die een internationale organisatie oplegt
waar de lidstaten bij die organisatie zich aan moeten houden, zijn supranationaal rechtelijk
van aard. Uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn hier voorbeelden van.
, Hoofdstuk 2
2.1 Plaats en structuur van strafbepalingen
De strafbepaling in de meest volledige vorm bestaat uit een delictsomschrijving, een
kwalificatie-aanduiding en een strafbedreiging. De delictsomschrijving geeft aan welke
ongewenste gedraging de wetgever strafbaar heeft willen stellen. De kwalificatie-
aanduiding maakt duidelijk hoe het gedrag in juridisch opzicht moet worden benoemd. De
strafbedreiging bepaalt welke soort straf mag worden opgelegd en wat het maximum is.
Niet alle strafbepalingen kennen een dergelijke duidelijke omschrijving van het strafbare
gedrag en een kwalificatie-aanduiding. Zo ontbreekt de kwalificatie-aanduiding in veel
artikelen of wordt deze geacht besloten te liggen in de delictsomschrijving.
De delictsomschrijving en de strafbedreiging zijn in veel bijzondere wetten ‘uit elkaar
getrokken’, waarbij de delictsomschrijving soms niet is omschreven als een gedraging, maar
als een verbod. Pas in een later artikel wordt bepaald wat de maximale straf is: de wetten
bevatten een ‘gelaagde’ structuur.
2.2 De opbouw van het strafbare feit in vier componenten
Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. Hierin liggen vier
cumulatieve voorwaarden van het strafbare feit besloten, die samen ‘het vierlagenmodel’
vormen:
1. Menselijke gedraging – of nalaten (MG);
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO);
3. Wederrechtelijkheid (W);
4. Schuld - als verwijtbaarheid (V)
Menselijke gedraging
De gedraging moet verricht zijn door een mens. Dit kunnen zowel natuurlijke
personen – mensen – zijn als rechtspersonen.
Verder moet het hier gaan om een menselijke gedraging. Niemand kan gestraft of
vervolgd worden voor het hebben van bepaalde gedachten. Pas wanneer iemand
door middel van een gedraging geheel of gedeeltelijk uitvoering geeft aan dergelijke
voornemens, is voldaan aan deze voorwaarde voor strafbaarheid.
De wettelijke delictsomschrijving
Gedragingen zijn pas strafbaar als zij in de strafwet terug te vinden zijn. Als de
menselijke gedraging niet beantwoordt aan de (algemene) bewoordingen van de
delictsomschrijving, is strafbaarheid uitgesloten. De feitelijke gedraging moet dus een
juridische duiding, een juridisch etiket krijgen.
Uit het elektriciteit-arrest blijkt dat men bij het maken van de vertaalslag van een
feitelijke gedraging naar een juridische duiding niet ontkomt aan het interpreteren
van de wet.
Wederrechtelijkheid
Als iemand niet handelt in strijd met het recht, als zijn gedrag, met andere woorden,
niet verkeerd is, dan dient er ook geen straf te volgen. Het gaat hier om de
wederrechtelijkheid van de gedraging.