Jaar 2 Onderzoekend vermogen
Hogeschool Utrecht, HBO-V
Blok A
Werkcollege onderzoekend vermogen, kwalitatieve interviewtechnieken en data-
analyse.
Creswell: een onderzoeksproces gericht op het inzichtelijk maken van een situatie gebaseerd
op verschillende onderzoekstradities die een maatschappelijk of menselijk probleem
blootleggen. Dit soort onderzoek neemt je mee naar een natuurlijke context zoals een
terminaal ziekbed thuis. Bij kwalitatief onderzoek worden de gegevens/data verzameld door
documenten (schrijven) te gebruiken, interviews (zeggen) af te nemen of te observeren
(doen).
De vier uitgangspunten van kwalitatief onderzoek zijn; geloofwaardigheid (credebility),
verplaatsbaarheid (transferability), verifieerbaarheid (confirmability) en plausibiliteit
(dependability).
Kwalitatief:
- Gegevens over de beleving, ervaringen of verwachtingen.
- Doorgronden van attitudes of achterliggende gedachtes.
- Vindt plaats in de natuurlijke omgeving v.d. persoon (naturalistisch).
- Data verzamelen d.m.v.: interviews, focusgroep, observaties.
- Kleiner aantal proefpersonen. Cijfers: iets wat meetbaar is.
Kwantitatief:
- Uitkomsten in cijfers.
- Aantal personen hoger dan bij kwalitatief.
Voorbereiding
Interview guide:
- Meer gestructureerde interviews.
Topic list:
- Tot stand gekomen d.m.v. oriënterend literatuuronderzoek.
- Maakt onderdeel uit van de interview guide
- Bevat onderwerpen of vragen relevant voor beantwoording van de onderzoeksvraag.
, - Na elk interview evalueren en zo nodig de vragen bijstellen.
Doel vragen interview
Achterhalen van:
- Ervaringen. Descriptieve/empirische vagen: wie, wat, waar, wanneer en hoe vragen.
- Meningen. Belangrijk om een goede relatie op te bouwen. Niet aan te raden om met
meningsvragen te starten. Er moet eerst een sfeer van vertrouwen zijn met de
deelnemers. Te vroeg starten met een meningsvraag, kan leiden tot sociaal
wenselijke antwoorden.
- Feitelijke kennis: hier moet je als interviewer nagaan wat je precies wil weten.
- Gevoelens. Inzicht krijgen in hoe iemand zich voelt over het doen en de ervaringen van
de persoon.
Het interview.
1. Start.
- Benadruk: onderwerp en doel interview, verwerking gegevens, privacy/anonimiteit,
duur interview.
- Geef ruimte voor het stellen van vragen.
2. Beginvraag.
- Brede, neutrale vraag, welke afhangt van het doel:
* Mening: wat vindt u van...?
* Ervaring: kunt u iets vertellen over...?
- Niet te breed, risico op ‘verdwalen’.
- Niet bedreigend, bouw eerst vertrouwen op. Zeker bij gevoelige onderwerpen, zoals
ziekte/overlijden. Medische missers, tevredenheid over leidinggevende, etc.
- Niet suggestief, als interviewer ben je onderdeel van het onderzoek, en dat kan de
resultaten dan ook vertekenen.
3. Vervolgvragen
- Concreet;
- Niet-sturend;
- Geen toevoegingen geven;
- Begrijpelijk formuleren;
- 1 ding tegelijk vragen;
- geen vraag-antwoord spel.
4. Doorvragen
Wanneer vraag je door: als het antwoord niet duidelijk is, onvolledig is, of diepgang
mist.
- Algemeen doorvragen
- Specifiek doorvragen
- Leg ze geen antwoorden in de mond, niet suggestief doorvragen.
5. (Non-) verbale stimulatie
- Actief luistern (hummen, papegaaien, knikken)
, - Stiltes laten vallen
- Juiste condities scheppen
* Gespreksruimte
* Kleding/uitstraling
* Zithouding
* Gezichtsuitdrukking neutraal
6. Samenvatten:
- Ordent het gesprek
- Werkt stimulerend
- Versterkt de band
- Werkt controlerend
- Biedt een rustpunt
- Is een voorbeeld
7. Aandachtspunten
- Voorbereiding... Wat wil je weten?
- Proefinterview houden.
- Structuur en overzicht houden (topiclist, interview guide, aantekeningen maken
tijdens interview).
- Vragen (open/gesloten). Nb. Vermijd ‘digestieve- / ‘waarom’- vragen.
- Omgaan met stiltes.
- Sleutelwoorden en vaag taalgebruik.
- Luisteren, samenvatten, doorvragen.
8. Na het interview
Uittypen, transcript, member check (samenvatting terug sturen naar geïnterviewde).
Coderen.
Voor het coderen van een kwalitatief interview doorloop je de fases open, axiaal en selectief
coderen. Hierbij verbind je bepaalde kernwoorden aan de antwoorden van jouw
geïnterviewde respondenten. Aan de hand hiervan kun je verbanden leggen tussen de
verschillende antwoorden en hieruit conclusies trekken.
- Open coderen.
Je begint je codeerproces met het zogenaamde ‘open coderen’. Hiervoor lees je het hele
getranscribeerde interview door en hang je bepaalde labels (codes) aan tekstfragmenten.
Deze codes geven per fragment aan wat het hoofdthema is.
- Axiaal coderen.
Als je codes aan je tekstfragmenten hebt gehangen, is het tijd voor ‘axiaal coderen’. Hierbij
ga je deze codes met elkaar vergelijken en voeg je bij elkaar horende codes samen binnen
een overkoepelende code. Codes kunnen bij meerdere overkoepelende codes horen.