Deel III Psychopathologie
Klinische psychologie: theorieën en psychopathologie
deeltentamen II
Hoofdstuk 11 Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij volwassene
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen: manifesteren zich meestal voor de zesde levensjaar
en worden gekenmerkt door een gebrek in de ontwikkeling dat voor beperkingen zorgt in het
persoonlijke, sociale, academische of werk gerelateerde functioneren.
11.1 De autismespectrumstoornis bij volwassene
11.1.1 Klinisch beeld van de autismespectrumstoornis
Een autismespectrumstoornis (ASS) is een pervasieve (diep doordringend) ontwikkelingsstoornis die
wordt gekenmerkt door ernstige gebreken in de ontwikkeling van sociaal-communicatieve
vaardigheden en het voorkomen van stereotype gedragingen en interesses.
Naast de bovengemiddelde intelligentie wordt een goed gestructureerd sociaal steunsysteem als
verklaring genoemd voor het pas op later leeftijd zichtbare worden van ASS.
Voor het stellen van de diagnose ASS moeten symptomen aanwezig zijn in twee kerndomeinen:
- Het eerste domein heeft betrekking op de sociale communicatie en interactie en omvat de
criteria ‘afwijkende sociale wederkerigheid’, ‘afwijkende non-verbale communicatie’ en
‘moeilijkheden met relaties’.
- Het tweede domein heeft betrekking op repetitieve gedragingen en interesses en omvat de
criteria ‘stereotiepe bewegingen, gedragingen of spraak’, ‘moeite met veranderingen’,
‘stereotiepe interesses’ en ‘sensorisch overgevoeligheid’.
Afwijkende non-verbale communicatie: betreft onder meer de beperking in de omgang met
anderen, zoals geen of weinig oogcontact maken, het ontbreken van gezichtsuitdrukkingen en het
moeite hebben met het gebruiken en begrijpen van gebaren.
Moeilijkheden met relaties: uitten zich onder meer in het moeilijk vrienden kunnen maken of
vriendschappen onderhouden, beperkingen in de afstemming van gedrag op verschillende sociale
situaties en de afwezigheid van symbolisch of fantasiespel.
Moeite met verandering: betreft het sterk vasthouden van routines, rituelen of overmatige weerstand
tegen verandering.
Sensorisch overgevoeligheid: betreft bij volwassenen met ASS vooral het snel last hebben van
geluid, licht en aanrakingen. Daarnaast kan er sprake zijn van sensorische ondergevoeligheid voor
pijn, warmte en kou, waardoor volwassenen met ASS hun grenzen moeilijk kunnen aanvoelen.
Sociale communicatiestoornis: wordt gekenmerkt door aanhoudende problemen met het toepassen
van (non) verbale communicatie in de sociale context. Het betreft geen stoornis in het
autismespectrum.
ASS gaat vaak samen met andere psychiatrische stoornissen waaronder, OCD, sociale angststoornis
en ADHD.
11.1.2 etiologie van autismespectrumstoornis
Bij een pervasieve (diep doordringende) ontwikkelingsstoornis als ASS moet bij omgeving gedacht
worden aan factoren die van invloed kunnen zijn geweest in de periode voor en tijdens de
zwangerschap:
- Geboortetrauma’s
- Navelstrengcomplicaties
- Infectieziektes
- Chemicaliën
- Gebruik van medicaties
Daarnaast blijkt de leeftijd van met name de vader een rol te spelen.
1
,Deel III Psychopathologie
11.1.3 prevalentie van de autismespectrumstoornis
Bij jongens en mannen komt ASS vaker voor dan bij meisjes en vrouwen. De verhouding is ongeveer
4:1.
11.1.4 historisch perspectief op de autismespectrumstoornis
Pas begin jaren 70 werd aangetoond dat autisme en schizofrenie van elkaar konden worden
onderscheiden, met name in de leeftijd waarop de stoornis tot uiting komt, de man-vrouwverhouding
en de ontwikkeling van het ziektebeeld.
In de DSM 5 wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende typen autisme uit de
eerder DSM-versies en spreekt men van de autismespectrumstoornis.
11.1.5 diagnostische methoden bij de autismespectrumstoornis
Bij adolescenten en volwassenen kunnen de diagnostische criteria in een semigestructureerd
interview worden uitgevraagd. Naast het bevragen en observeren van de persoon zelf, vindt altijd een
heteroanamnese plaats.
De uitkomsten van aanvullende testonderzoek (zoals vragenlijsten en neuropsychologische test) zijn
niet zozeer relevant voor de classificerende diagnose.
Zelfs een screeningsvragenlijst zoals de Autism-spectrum Quotient is in dit kader weinig betrouwbaar,
aangezien het merendeel van de mensen met ASS een beperkt zelfinzicht heeft.
11.1.6 interventies en behandelmogelijkheden en -effecten bij de autismespectrumstoornis
Cognitieve gedragstherapie lijkt effectief voor het reduceren van comorbide angststoornissen bij
normaal tot hoogbegaafde kinderen met ASS.
Ook gedragstherapie en medicatie kunnen helpend zijn, bijvoorbeeld om de sociale communicatie te
verbeteren en om klachten van angst en boosheid te verminderen. Bij impulscontroleproblemen lijkt
een combinatie van medicatie en gedragstherapie het meest effectief.
Voor mindfullness based stress reduction (MBSR) lijkt meer evidentie te zijn. Zo laat onderzoek onder
adolescenten en volwassenen zien dat een op mindfullness gebaseerd interventie effectief is in het
reduceren van verschillende comorbide klachten bij volwassenen en adolescenten met ASS en een
normale tot hoge begaafdheid, waarbij de effecten over langere tijd behouden lijken te blijven.
11.2 ADHD bij volwassenen
11.2.1 klinisch beeld van ADHD
ADHD is een externaliserend psychische stoornis, wat wil zeggen dat de problematiek zich (over het
algemeen) naar buiten richt. ADHD wordt gekenmerkt door onoplettendheid, impulsiviteit en
hyperactiviteit.
Onoplettendheid: verwijst naar een ernstig aanhoudend gebrek aan concentratie, bijvoorbeeld
moeite hebben om de aandacht erbij te houden, zou ik er niet op orde hebben.
Impulsiviteit: verwijst naar overhaast gedrag waarbij in een opwelling, zonder na te denken over de
gevolgen, wordt gehandeld.
Hyperactiviteit: verwijst naar overmatig en ongepast motorische activiteit, niet kunnen stilzitten,
overmatig tikken en overmatig spraakzaam zijn.
De meest gediagnosticeerde vorm is gecombineerde type (50-75%) en minst de hyperactieve-
impulsieve type (>15%).
In het klassieke beeld van een volwassenen met ADHD vallen met name:
- Verhoogde afleidbaarheid
- Moeite met het organiseren
- Onoplettendheid
- Een beperkt efficiëntie op het werk en bij academische prestaties op.
Volwassenen met ADHD hebben vaak moeite met het aangaan van sociale contacten en het
onderhouden van relaties.
2
,Deel III Psychopathologie
Aangezien ADHD een ontwikkelingsstoornis betreft en dus aanvangt in de kindertijd moeten de
symptomen echter wel gedurende de kindertijd aanwezig zijn geweest om te kunnen spreken van
ADHD.
11.2.2 etiologie van ADHD
Op basis van tweelingonderzoek wordt de invloed van erfelijkheid factoren op het ontstaan van ADHD
geschat op 76%.
Andere biologische factoren die vaak in verband worden gebracht met ADHD zijn roken van de
moeder tijdens de zwangerschap en geboortecomplicaties zoals prematuriteit en een laag
geboortegewicht.
Het functioneren van het gezin tijdens de kindertijd en adolescentie wordt gezien als een belangrijke
psychosociaal factor. Ook ouderlijk opvoedingsgedrag kan een invloed zijn op het ontstaan en beloop
van ADHD.
11.2.4 Historisch perspectief op ADHD
In de DSM-5 werd een aantal criteria gewijzigd, waardoor de diagnose gemakkelijker gesteld kan
worden bij volwassenen:
- Er zijn andere voorbeelden aan de criteria toegevoegd, waardoor deze beter toepasbaar zijn
op de gehele levensloop (‘vergeetachtig zijn bij het betalen van rekeningen’)
- De aanvangsleeftijd waarvoor bepaalde symptomen aanwezig moeten zijn is verruimd naar
‘voor het twaalfde levensjaar.’
- Volwassenen moeten in de DSM-5 slechts vijf symptomen van onoplettendheid en
hyperactiviteit/impulsiviteit voldoen, terwijl de oorspronkelijke grens van zes symptomen blijft
gelden voor kinderen.
11.2.5 diagnostische methoden bij ADHD
De diagnostiek van ADHD bij volwassenen wordt bemoeilijkt door een aantal factoren:
- Volwassenen met ADHD blijken vaak de ernst van de symptomen onder te rapporteren
- Daarnaast moet bij volwassenen retrospectief worden vastgesteld of sommige symptomen al
voor de 12e levensjaar aanwezig waren
- Symptomen kunnen gemaskeerd worden en als minder ernstig gepercipieerd worden als
personen met ADHD hun beperkingen compenseren
ADHD vertoont een hoge comorbiditeit met andere stoornissen.
Door het volgen van drie stappen in het diagnostisch proces kan de diagnosticus tot een valide
uitkomst komen:
- Tijdens de eerste stap stelt de clinicus eventuele symptomen vast
- Tijdens de tweede stap bepaalde clinicus de oorsprong van de symptomen en sluit hij of zij
alternatieve verklaringen voor symptomen uit
- Tijdens de derde stap bepaalde clinicus de aan- of afwezigheid van comorbide problemen en
in welke mate en op welke manier deze in acht moeten worden genomen bij de behandeling
van de cliënt.
11.2.6 Interventies en behandelingsmogelijkheden en -effecten
Bij de gedragsmatige behandeling van ADHD bij volwassenen leert de cliënt zelf om een structuur en
praktische voorzorgsmaatregelen te gebruiken die hem ondersteunen om met taken te beginnen en
deze te volbrengen.
De behandeling van ADHD omvat over het algemeen het gebruik van medicatie.
Stimulantia verhogen de aanwezigheid van catecholamine (met name dopamine) in de synaptische
spleet door presynaptische catecholamines vrij te geven en door het tegengaan van presynaptische
heropname.
De meest gebruikte bestanddeel van stimulantia zijn methylfenidaat (zoals ritalin), amfetaminen
(dexedrine) en pemoline (cylert).
3
, Deel III Psychopathologie
Hoofdstuk 12 Depressieve- en bipolaire stemmingsstoornissen
Stemmingsstoornis: als een ontstemming langdurig of extreem is, er ook andere symptomen
aanwezig zijn en het dagelijks functioneren bemoeilijkt wordt.
Er is geen duidelijk onderscheid tussen abnormaal en normaal; het gaat om een geleidelijke
dimensionale overgang. Dit kan de diagnostiek in de klinische praktijk lastig maken.
12.1 de DSM-5-classificatie van stemmingsstoornissen
Wanneer klinisch psychologen en psychiaters over depressie spreken, doelen zij op een bepaald
syndroom, dat wil zeggen: een geheel van symptomen die in een bepaalde samenhang voorkomen.
De symptomen van mensen met de meest voorkomende stemmingsstoornissen kunnen worden
onderscheiden in drie groepen:
- Depressieve episode: er is sprake van een depressieve episode als iemand gedurende een
onafgebroken periode van minstens twee weken symptomen vertoont die minstens bestaan
uit een depressieve stemming of uit het verlies van interesse en plezier.
- Manische episode: we spreken van een manische episode wanneer iemand gedurende
aaneengesloten periode van minstens een week voortdurend een overdreven uitgelaten of
juist uiterste prikkelbare stemming heeft en er is sprake van toegenomen doelgerichte
activiteiten of energie.
- Hypomane periode: kenmerkt zich door dezelfde symptomen als een manische episode, met
dien verstande dat de symptomen minimaal slechts vier dagen aanwezig hoeven te zijn en er
geen grote beperkingen in het dagelijks functioneren zijn.
12.2 Depressieve stemmingsstoornissen
12.2.1 disruptieve-stemmingsdisregulatiestoornis
Nieuw in de categorie depressieve stemmingsstoornissen is de disruptieve-
stemmingsdisregulatiestoornis. Het klinische beeld wordt gekenmerkt door een aanhoudende
prikkelbare stemming en hevige driftbuien. De diagnose wordt alleen toegekend aan kinderen en
jongeren tot 18 jaar.
12.2.2 Depressieve stoornis
Kernsymptomen van een depressieve stoornis zijn een depressieve stemming en/of verlies van
interesse en plezier (anhedonie). Daarnaast mogen er geen manische of hypomane of episode in de
voorgeschiedenis aanwezig zijn.
Een depressieve stoornis kan op alle leeftijden ontstaan, maar het risico op een eerste episode is
groter vanaf de puberteit.
Soms ontwikkelt een depressieve stoornis zich geleidelijk, maar het is ook mogelijk dat zij vrij
plotseling ontstaat, vaak na het optreden van een of meer ingrijpende gebeurtenissen die een zeker
verlies karakter hebben.
Rouw kenmerkt zich door gevoelens van leegheid, verlies en een verlangen naar de verloren persoon
of het verlorene.
BOX 12.2 kernmerken van een depressieve stoornis
Binnen een periode van twee weken zijn vijf of meer van de hierna genoemde symptomen (bijna)
dagelijks aanwezig geweest terwijl het daarvoor niet het geval was:
- Een sombere stemming
- Minder interesse of plezier
- Gewichtsverlies- of toename zonder dat een dieet wordt gevolgd
- Insomnia of hypersomnia
- Gevoelens van rusteloosheid of geremd worden
- Vermoeid
- Gevoelens van waardeloosheid of schuldgevoel
- Verminderde concentratie
- Terugkomende gedachten aan dood en suïcidegedachte
12.2.3 persisterende depressieve stoornis (PSD)
De persisterende depressieve stoornis is per definitie een chronische stoornis met een minimale duur
van twee jaar.
4