Motivatie
1. De student weet wat motivatie is, welke aspecten van motivatie bestaan en
deze herkennen in een korte casus.
Motivatie = Datgene wat een individu tot bepaald gedrag drijft.
Een term voor alle processen die te maken hebben met de aanzet, de richting, de intensiteit
en het volhouden van lichamelijke en psychische activiteiten. Bij motivatie zijn zowel
biologische als psychische behoeftes betrokken.
Voorbeeld:
Biologisch – Het drinken van iets wanneer je dorst hebt
Psychologisch – Het drinken van een biertje op een feest, omdat bier vaak met gezelschap
wordt geassocieerd.
Er zijn 3 aspecten die gerelateerd zijn aan motivatie:
- Prestatiemotief
- Positieve faalangst
- Negatieve faalangst
2. De student weet wat intrinsieke en extrinsieke motivatie is en deze
herkennen in een korte casus.
Extrinsieke motivatie = Het verlangen om een activiteit uit te voeren omwille van een
externe consequentie, zoals een beloning.
Bijvoorbeeld: Dat we allemaal werken omdat we geld willen verdienen.
^Dit wordt de belongingstheorie genoemd.
De verwachtingstheorie = een theorie die stelt dat mensen gemotiveerd worden om aan
taken te werken als ze verwachten daarin succesvol te zijn als ze de resultaten van de
uitvoering waarderen.
58
, Intrinsieke motivatie = Het verlangen om een activiteit uit te voeren omwille van de
activiteit zelf, en niet vanwege een externe consequentie, zoals een beloning. Je doet het
om je behoefte te vervullen
3. De student kent de verschillende motivatietheorieën (instincttheorie, de
drijfveertheorie, de psychodynamische theorie, de behoeftehiërarchie en de
zelfdeterminatietheorie) en kan deze herkennen in een korte casus.
4. De student begrijpt hoe motivatie invloed kan hebben op gedrag van
mensen en kan dit herkennen in een korte casus.
Hoe worden motivatieprioriteiten gesteld
Een nieuwe theorie die Maslows hiërarchie combineert met evolutionaire psychologie stelt
dat functionele, proximale en ontwikkelingsfactoren bepalen welke motieven prioriteit
krijgen.
De instincttheorie = Dit is een verouderd idee dat bepaalde gedragspatronen worden
bepaald door aangeboren factoren (nature). De instincttheorie hield geen rekening met de
effecten van leren (nurture) en gebruikte instincten vooral als labels, in plaats van als
verklaringen voor gedrag.
In plaats van instinct zeggen we tegenwoordig liever ‘Gefixeerde actiepatronen’, = een
genetisch bepaald gedragspatroon dat bij alle individuen van een soort voortkomt en dat
door een specifieke stimulus wordt ontketend.
Bijvoorbeeld: de migratie van vogel soorten.
à Het is niet duidelijk hoe nuttig instincten zijn voor het verklaren van complex gedrag.
De drijfveertheorie = De biologische drijfveer wordt als de reden gezien voor een
organismen om een biologische behoefte (dorst, moe) te vervullen. In de drijfveertheorie
staat het woord ‘Behoefte’ voor dat wat moet gebeuren om weer in biologisch evenwicht te
komen (drinken, slapen).
-De drijfveer theorie was het alternatief voor de instinct theorie^. Het verklaart motivatie
als een proces waar een biologische behoefte een drijfveer produceert wat ervoor zorgt dat
er gedrag komt om het lichaam weer terug in biologisch evenwicht te brengen
(=Homestase).
59