Hoofdstuk 6: bevolking en ruimtelijke inrichting
Demografie
Demografie is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van veranderingen in de omvang, de
samenstelling en de ruimtelijke verdeling van de bevolking. Dit wordt gedaan door te kijken naar twee factoren:
~ Geboorte en sterfte: sterfte en geboorte vormen samen de natuurlijke bevolkingsgroei. Het geboortecijfer /
sterftecijfer geeft het aantal levensgeborenen / overledenen per 1000 inwoners per jaar aan. De
zuigelingensterfte is het aantal kinderen per 1000 levendgeborenen dat in een kalenderjaar overlijdt, voordat
ze één jaar worden.
~ Emigratie en immigratie: migratie is de verandering van woonplaats van mensen. Emigratie is het vertrekken van
een land, immigratie is het binnenkomen van een land. Vestiging + vertrek = het migratiesaldo.
De ontwikkeling van de geboorte- en sterftecijfers wordt weergegeven in het demografisch transitiemodel. Dit toont
vier fasen in de overgang van hoge geboorte- en sterftecijfers, naar lage geboorte-
en sterftecijfers:
1. Beide cijfers zijn nog hoog, er is bijna geen sprake van bevolkingsgroei.
2. Het sterftecijfer daalt door een verbetering van hygiënische
omstandigheden en de ontwikkeling in de medische kennis, zoals
penicilline uit 1928. Het geboortecijfer is nog hoog, dit komt door
maatschappelijke en godsdienstige redenen.
3. Het sterftecijfer daalt langzaam, het geboortecijfer daalt nu ook sterk. De sociale en kerkelijke controle was
vooral in de steden niet groot meer, ook speelt de rol van het verbod op kinderarbeid hier een rol in.
4. Het sterfte- en geboortecijfer houden elkaar weer een evenwicht, maar op een veel lager niveau dan in de
eerste fase. De pil, die sinds 1965 beschikbaar is, en de voortgaande emancipatie speelt een grote rol.
Bevolkingsopbouw
Bij die bevolkingsopbouw kijkt men bij de indeling van de bevolking naar
verschillende kenmerken. De demografische kenmerken worden weergegeven in
een bevolkingsdiagram. Er worden drie hoofdvormen onderscheiden van deze
bevolkingsdiagrammen:
~ Piramide: dit is kenmerkend voor een jonge bevolking met een sterke bevolkingsgroei, ontwikkelingslanden.
~ Granaatvorm: dit is de overgang tussen piramide en uivormig. Alle leeftijdsgroepen zijn ongeveer even groot,
de bevolkingsomgang blijft gelijk, landen met lage geboortecijfers.
~ Urn- of uivormig: dit is kenmerkend voor een verouderende bevolking, rijke landen.
Om de verhouding tussen het economisch productieve en het economisch niet-productieve deel van de bevolking
aan te geven, wordt het begrip demografische druk gebruikt. De niet-productieve zijn de 0 tot 20-jarigen en mensen
die 65 jaar of ouder zijn. Je berekent de demografische druk door de niet-productieve te delen door de productieve
en dit keer 100% te doen. De demografische druk neemt toe door vergrijzing (aandeel mensen dat ouder is dan 65
jaar stijgt). Ontgroening wilt zeggen dat er een afname is van het aantal mensen dat jonger dan 20 jaar is. De
vergrijzing komt door de toename van de levensverwachting; het aantal jaren dat iemand gemiddeld nog te leven
heeft op basis van de huidige sterftekansen.
Migratie
Migratie is altijd ingegeven door push- en pullfactoren. Er zijn verschillende soorten push- en pullfactoren:
~ Factoren van economische aard: mensen hopen elders een baan te vinden of willen meer verdienen, dit
noemen we arbeidsmigratie. In de jaren vijftig en zestig werden er veel gastarbeiders naar Nederland
gehaald, om te komen werken. De eerste groep gastarbeiders is teruggekeerd, de tweede groep gastarbeiders
zijn veelal in Nederland gebleven. Zij hadden wel het idee om terug te gaan naar hun familie, maar het leven
werd te duur waardoor er niet gespaard kon worden. Hierdoor vond primaire gezinshereniging plaats. De
, afgelopen decennia zijn er opnieuw veelal jonge mannen en vrouwen overgekomen, zij vormen de groep van
de secundaire gezinshereniging.
~ Factoren van politieke aard: oorlogen, etnische conflicten of vervolging op hen zijn zulke factoren. Soms
verblijven zij wel nog in hun eigen land, we noemen ze dan ontheemden. Soms vluchten ze naar een ander
land waar ze asiel aanvragen. Een asielzoeker wordt beoordeeld volgens het Vluchtelingenverdrag van
Genève. Bij de onafhankelijkheid van koloniën, kwamen er veel Surinamers naar Nederland (repatrianten).
~ Factoren van fysische aard: dit zijn natuurlijke factoren, zoals het klimaat. Milieuvluchtelingen vluchten door
het versterkte broeikaseffect.
Mensen die afkomstig zijn uit een ander land, of waar één van de ouders in het buitenland geboren is, noemen
allochtoon. Een autochtoon heeft ouders die beide geboren zijn in het land waar diegene leeft. Door migratie is er een
multiculturele samenleving ontstaan, waarbij veel integratie is. Dit betekent dat alle bevolkingsgroepen actief
meedoen aan de samenleving. Mensen uit het buitenland moeten een inburgeringscursus doen om hier te mogen
wonen. Als bevolkingsgroepen dan weer gescheiden gaan leven van elkaar noem je dit segregatie. En als een migrant
definitief terugkeert naar het land van herkomst, noem je dit remigratie.
(sub) Urbanisatie
De uitvinding van de stoommachine en de daarop volgende industrialisatie zijn van grote betekenis geweest voor de
urbanisatie (verstedelijking). De mechanisatie van het platteland was een belangrijke pushfactor. Ook werden de
leefomstandigheden slecht rondom de fabrieken, de overheid kwam hierdoor in 1901 met de woningwet. De
industrialisatie had daarnaast ook een neveneffect, de stad vervuilde. Hierom besloten veel welgestelden van de stad
naar het platteland te verhuizen, dit noemen we suburbanisatie.
Woningbouw in Nederland
Na de tweede wereldoorlog ontstond er een woningnood. Men werd gedwongen nieuwe materialen en technieken te
gebruiken. Er werden veel portiekflats gebouwd met meerdere verdiepingen. Ook werden er galerijflats gebouwd, je
loopt hierbij aan de voorkant langs de woningen.
Vanaf 1960 stijgt de welvaart snel, waardoor mensen hogere eisen aan hun woonomgeving stellen. Ook maken
mensen steeds meer gebruik van hun auto, hierdoor is het forenisme (heen en weer reizen) op grote schaal een feit.
De woonfunctie veranderde in een werk- en verzorgende functie, huizen werden vrijgemaakt voor gastarbeiders en
horeca/kantoren. Dit wordt cityvorming genoemd. Er is sprake van suburbanisatie. Ook steeg de bevolkingsdichtheid
in het westen van Nederland, het daalde juist in Noord-, Zuid en zuidwest-Nederland.
De overheid wilde de open ruimte niet volledig vol laten bouwen. Het groene hart, de open ruimte tussen de Noord-
en zuidvleugel van de randstad, moest gespaard blijven. De overheid deed dit door het beleid van gebundelde
deconcentratie uit te voeren. Er werden dorpen aangewezen die mochten groeien, groeikernen, in andere dorpen
mochten geen nieuwebouwwijken gebouwd worden. De groeikernen lagen allemaal buiten hert groene hart. Naast
het groeikernenbeleid probeerde de overheid actief de bevolking te verspreiden over het land. Dit spreidingsbeleid
bestond uit een aantal onderdelen:
~ Groeisteden werden aangewezen.
~ Regionale subsidies ter verbetering van de infrastructuur; Groningen, Friesland en Zuid-Limburg.
~ Vestiging van bedrijven in de Randstad werd afgeremd door regels en vergunningen.
Na 1980 trad er re-urbanisatie op, men zag de voordelen van de stad in. Ook het compactestadbeleid zorgde voor
een terugkeer naar de stad. Vanwege de hoge grondprijs werden de lege plekken opgevuld met
appartementencomplexen voor yuppen (jonge, urban mensen) en dinkies (dubbel inkomen, geen kinderen). Een
nevendoel van de Vinex-wijken was om de scheefheid op de woningmarkt te verminderen.
Steden
Om aan te geven of een nederzetting een stad of dorp is, worden verschillende criteria gehanteerd. Demografische
criteria (het aantal inwoners & de bevolkingsdichtheid), morfologische criteria (letten op het uiterlijk van de stad),
economische criteria (samenstelling van de beroepsbevolking en de voorzieningen) en de sociale criteria (stadse
opvattingen en gedrag). De mate van stedelijkheid wordt aangegeven met de adresdichtheid. Dit is een maat voor de