Oncologie, handboek voor verpleegkundigen en andere
zorgverleners.
Hoofdstuk 13: Palliatieve zorg
13.1 Inleiding
- Palliatieve zorg: gericht op handhaven en verbeteren van de kwaliteit van leven van patiënten die
niet (meer) curatief behandeld kunnen worden (maanden tot jaren).
- Ziektegerichte palliatie en symptoomgerichte palliatie en palliatie in de stervensfase.
- Terminale zorg: zorg aan ongeneeslijk zieke patiënten in de laatste 3 maanden voor het
overlijden, waar de focus ligt op het bestrijden van symptomen en een zo goed mogelijk sterfbed
13.2 Definitie
- Genezing van de patiënt is niet het doel, maar zo hoog mogelijke kwaliteit van leven, waardoor
het ziektebeloop mogelijk positief kan worden beïnvloed.
- De dood is normaal, natuurlijk proces, die niet vertraagd of versneld wordt.
- Aandacht voor lichamelijke en psychische klachten.
- Psychologische en spirituele aspecten in de zorg worden geïntegreerd.
- Emotionele ondersteuning voor de patiënt en naasten om zo actief mogelijk te leven.
- Vanuit een team zorgverleners, indien nodig, wordt aan alle noden van de patiënt en naasten
tegemoet gekomen, indien nodig ook na overlijden.
Belangrijke thema’s:
- Kwaliteit van leven.
- Symptoommanagement.
- Anticiperen (proactieve benadering van klachten en problemen in nabije toekomst die kunnen
worden verwacht.
- Autonomie van de patiënt.
- Integrale en multidimensionale benadering.
- Zorg voor naasten.
13.3 Geschiedenis van de palliatieve zorg
- Grondlegger: Dame Cicely Saunders, in 1967 opgericht in Londen: St. Christopher’s Hospice.
- 1996: Netwerk Palliatieve Zorg voor Terminale Patiënten Nederland.
- 1984: St. Vrijwilligers Terminale Zorg > Hospice’s, palliatieve units verpleeg-/verzorg huizen en
bijna-thuishuizen.
13.4 Organisatie van palliatieve zorg
- 66 netwerken palliatieve zorg in Nederland.
Samenwerking regionale aanbieders palliatieve zorg > zo goed mogelijk organiseren.
Ondersteund door het IKNL.
Ter beschikking stellen specialistische consultatiefunctie voor alle zorgverleners in de
palliatieve zorg.
Patiënt thuis: huisarts regie, thuiszorg: nachtzorg in terminale fase.
- Niet thuis kunnen/willen overlijden:
High-care Hospice met eigen verpleegkundige staf;
Low-care Hospice / bijna-thuis huizen gerund door vrijwilligers, verpleging uit thuiszorg.
Palliatieve units in verpleeg/verzorghuizen.
- Voorwaarde voor opname: levensverwachting <3 maanden.
- Ziekenhuis: palliatieve teams, soms palliatieve afdeling.
- Agora: landelijk ondersteuningspunt palliatieve zorg.
1
, 13.5 Rol en taken van de verpleegkundige
- Gedeeltelijk voortkomend uit thema’s die uit de definitie van palliatieve zorg komen en
uitgangspunten van overheid.
- Pijnbestrijding en andere symptomen: goede anamnese, observeren, duidelijk rapporteren en
gebruik maken van de bestaande richtlijnen.
- Actieve rol in multidisciplinaire patiëntenbesprekingen en proactieve houding bij
overplaatsingen.
13.6 Fases van palliatieve zorg
13.6.1 Ziektegerichte palliatie
- Palliatieve behandelingen: ziekte oorzakelijk aanpakken, waarvan geen genezing te verwachten
valt.
- Levensverlenging kan een doel zijn, mits de kwaliteit van leven op zijn minst acceptabel is.
- Behandeling wel/niet starten nemen na zorgvuldige afweging voor- en nadelen.
Uiteindelijke beslissing bij patiënt en naasten.
Opnieuw nemen als bv bij chemotherapie de bijwerkingen niet goed bestreden kunnen
worden en de kwaliteit van leven achteruit gaat.
13.6.2 Symptoomgerichte palliatie
- Voorkomen en bestrijden van klachten en problemen, waarbij het van belang is een evenwicht te
verkrijgen met zoveel mogelijk behoud van cognitieve functies en zo weinig mogelijk last van
bijwerkingen.
- Symptoom: een door de patiënt aangegeven klacht op lichamelijk, psychosociaal of
levensbeschouwelijk gebied.
Subjectief karakter: patiënt bepaalt waar hij last van heeft en hoe erg dit is.
Verschillende dimensies:
Somatisch: mechanisme dat tot de klacht leidt (pathofysiologisch) en de gewaarwording
van het symptoom (sensorisch)
Psychologisch: emotionele problemen die ontstaan door, samengaan met, of van invloed
zijn op het symptoom (affectief) en het begrip van het symptoom en de gedachten
hierover (cognitief)
Sociaal: gedrag en interactie met eigen omgeving
Spiritueel: gedachten, gevoelens en vragen die het symptoom oproept tav de zin- en
betekenisgeving die verbonden zijn met het ziektebeloop en het levenseinde.
- Vermoeidheid, pijn, gebrek aan energie, zwakte en gebrek aan eetlust = bij meer dan 50% van de
patiënten met kanker in de palliatieve fase.
- Bestrijden symptoom: goede analyse > behandeling > evaluatie van het effect, zn bijstellen beleid
- Palliatief redeneren-methode: methodiek van klinisch redeneren icm multidimensionale
benadering en wordt bij de keuze voor diagnostiek en behandeling expliciet rekening gehouden
met wensen van de patiënt en levensverwachting.
- Palliatief redeneren:
Fase 1: in kaart brengen van problematiek
Medische gegevens: diagnose, behandelingen, medicatie, comorbiditeit, prognose;
Symptoomanalyse, incl. oorzaken en beïnvloedende factoren en prioriteiten patiënt;
Functionele, psychische, sociale en spirituele status;
Evt. aanvullend onderzoek;
Overweeg gebruik meetinstrumenten.
Fase 2: problematiek en beleid samenvatten
Formuleren werkhypothese incl. oorzakelijke en beïnvloedende factoren;
Beleidsafwegingen maken;
2