Europees recht – samenvatting
Week 1: bevoegdheden, bestuur en beleid
Veel van week 1 is inleidende tekst. Veel is weggelaten, omdat dat op latere momenten en latere hoofdstukken uitgebreid wordt behandeld.
Inleidende tekst
De gemeenschappelijke markt is inmiddels uitgegroeid tot de grote motor van de EU. Economisch is
deze markt een situatie van vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal. Maar ze moeten
juridisch worden georganiseerd, eerst door verboden, namelijk het eenvoudige verbod op
‘belemmeringen’ van verkeer tussen landen. Vervolgens door gemeenschappelijke regels tussen de
landen, die de hinderlijke, handelsbelemmerende verschillen wegnemen tussen de eisen die zij elk op
hun gebied stellen aan het verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal. Nu spreken wij ook
wel van de interne markt wanneer het gaat om de markt binnen de EU.
Artikel 26 VWEU opent de reeks bepalingen over de interne markt en zet die markt neer, zogezegd,
als beleidsterrein van de Unie. Lid 2 definieert deze markt als een ruimte zonder binnengrenzen
waarin het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal is gewaarborgd volgens de
bepalingen van dit verdrag.
Bevoegdheden van de Unie:
De werking van de Unie is juridisch in belangrijke mate gestructureerd door bevoegdheden.
Bevoegdheden zijn per instantie toegedeelde en beperkte mogelijkheden tot handelen, wettelijk
vastgelegd. Een bepaalde instantie mag bijvoorbeeld besluiten nemen of regels geven op een bepaald
gebied, en dan volgens een bepaalde procedure.
Het hele Werkingsverdrag is voor een groot deel een boek van bevoegdheden. De belangrijkste
bevoegdheid op het gebied van de interne markt, neergezet in artikel 26 VWEU, zijn te vinden in
artikel 114 VWEU. Je ziet daarin het Europees Parlement en de Raad, samen wetgever, regels
vaststellen tot onderlinge aanpassing van nationale regels in he belang van de interne markt. Ze doen
dit volgens de ‘gewone wetgevingsprocedure’ (artikel 294 VWEU). Ruwweg gaat deze procedure om
het vinden van een akkoord tussen de twee kamers (Raad en Europees Parlement), onder bemiddeling
van de Europese Commissie.
Het bevoegdhedenstelsel wordt geregeld in het begin van de twee Verdragen. De grondregels zijn te
vinden in artikel 5 VEU. Dit artikel stelt vast dat de Unie alleen bevoegdheden heeft die haar zijn
toegekend (lid 2). De regels voor de uitoefening van de bevoegdheden zijn die van subsidiariteit
(alleen handelen waar de Unie het beter kan) en evenredigheid (met beperkte middelen).
In het Werkingsverdrag is het stelsel neergelegd. Er zijn drie soorten bevoegdheden. Artikel 3 VWEU
noemt de exclusieve bevoegdheden, die de lidstaten niet meer hebben. De belangrijkste is de
handelspolitiek: lidstaten mogen met derde landen in principe geen handelsovereenkomsten meer
sluiten. Dit is namelijk aan de Unie. Artikel 4 VWEU noemt de zogenaamde gedeelde bevoegdheden.
Artikel 5 en 6 VWEU noemen de bijkomende bevoegdheden.
Een stelsel van bevoegdheden heeft twee doelstellingen. De eerste is: de overheid en haar instanties te
binden aan het gezag van de wet of verdrag, dus aan politiek en democratisch genomen besluiten. Hier
geldt het legaliteitsbeginsel. De tweede doelstelling is, een efficiënte werkverdeling te vestigen en
onenigheid tussen overheidsinstanties onderling te voorkomen.
Open grenzen, strafrecht, burgerschap en migratie:
Toen de lidstaten hun gemeenschappelijke markt hadden geïntensiveerd tot interne markt, door
onderlinge grenscontroles af te schaffen, had dit ook op andere terreinen grote gevolgen en dit bracht
de noodzaak van Europees strafrecht en migratierecht.
1
,Externe betrekkingen:
Het gemeenschappelijke handelsbeleid van de Unie gaat om et hanteren van gemeenschappelijk
douanerechten ten opzichte van de andere staten in de wereld en om handelsakkoorden met deze derde
landen. Dit handelsbeleid is een zogenaamde exclusieve bevoegdheid van de Unie, wat wil zeggen dat
de lidstaten geen eigen handelsovereenkomsten meer mogen sluiten, laat staan eigen invoerrechten
heffen.
Rechtspraak, rechtsorde, rechtsbescherming, rechtsstaat:
Het recht registreert besluiten en geeft deze precisie en bindende kracht in zijn rechtsvormen van
verdrag, wet, besluit, rechterlijke uitspraak, contract. Het beslecht geschillen in de rechtspraak.
De verhouding tussen rechtsstelsels: doorwerking
Tussen internationaal en nationaal is de verhouding doorgaans vooral in de nationale grondwetten
geregeld en dus op nationaal gezag vastgesteld. Maar in het COSTA/ENEL arrest verklaarde het Hof
dat regels van Unierecht bij conflict altijd voorgaan op regels van nationaal recht, zelfs
grondwettelijke. De voorrang van Europees recht is een functionele regel, nodig voor zijn uniforme
werking.
Hoofdstuk 2: de andere bronnen van het Unierecht
Primair recht: verdragen, rechtsbeginselen en grondrechten
het primaire recht staat bovenaan in de rangorde. Onder het primair recht worden in de eerste plaats de
oprichtingsverdragen gerekend. Op dezelfde hoogte staan die verdragen waarbij de
oprichtingsverdragen zijn aangevuld of gewijzigd. Ook de verdragen die worden gesloten bij de
toetreding van nieuwe lidstaten behoren hierbij. Daarnaast behoort nu ook het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie daartoe. Het Verdrag van Lissabon heeft een drieslag van bronnen
van grondrechten verankerd in artikel 6 VEU; behalve het Handvest behoren daar ook nog steeds de
rechtsbeginselen toe die het Hof put uit de constitutionele tradities van de lidstaten en uit het EVRM.
Het Unieverdrag en het Werkingsverdrag vormen als het ware het kader voor de activiteiten van de
Unie; zij vormen de grondslag voor alle bevoegdheden van de Europese instellingen en bieden het
kader waaraan de uitoefening van die bevoegdheden wordt getoetst.
Secundair recht: het instrumentarium
Uit artikel 288 VWEU kan worden opgemaakt dat verordeningen en richtlijnen de belangrijkste
secundaire rechtshandelingen zijn.
De verordening
een verordening heeft een algemene strekking, s verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks
toepasselijk in elke lidstaat.
De richtlijn
richtlijnen zijn verbindend ten aanzien van het te bereken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij
bestemd is, doch wordt aan de nationale instanties bij het nakomen van hun verplichtingen de
bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.
Secundair recht: de normenhierarchie en wetgevingshandelingen
Normen hiërarchie
begrepen moet worden dat de EU geen onbeperkte bevoegdheid heeft om verordeningen, richtlijnen en
besluiten aan te nemen. secundair recht kan namelijk enkel tot stand komen op basis van een opdracht
en bevoegdheid daartoe in het primaire recht, er moet dus een grondslag zijn. Het secundaire recht
2
, wordt geacht in overeenstemming te zijn met het primaire recht en moet zo veel mogelijk in het licht
van het primaire recht worden uitgelegd.
Rechtsbronnen ‘in between’
ongeschreven recht en algemene beginselen
De algemene beginselen van gemeenschapsrecht behoort ook tot de Europese rechtsorde.
Rechtspraak en (inter)nationaal recht
uitspraken van het Hof hebben een belangrijke precedentwerking. Het Hof hoeft het nationale recht
van de lidstaten niet te eerbiedigen.
Teritiair recht: soft law
Ten slotte, hoewel de artikelen 288-291 VWEU die schijn lijken te wekken, gaat het daarin niet om
een limitatieve opsomming van het instrumentarium van de Unie. In veel gevallen kunnen deze
gedragscodes, aanbevelingen, beleidsdoelstellingen etc worden beschouwd als soft law of zachte
regelgeving.
Wie is de EU-wetgever?
het uitgangspunt is dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tezamen betrokken zijn bij
het wetgevingsproces. De Commissie vertegenwoordigt in het wetgevingsbelang de Unie (art 17 lid 1
VEU), de Raad het belang van nationale regeringen (art. 16 lid 2 VEU) en het Parlement dat van de
burgers van de Unie (art. 14 lid 2 VEU). De Commissie heeft de belangrijke taak voorstellen voor
wetgeving te doen en heeft dus het recht van initiatief, terwijl de Raad en het Parlement de
beslissingsmacht in handen hebben.
Artikel 13 VEU kan worden gezien als een uitdrukking van het beginsel van institutionele balans en
dat de EU-instellingen een verplichting hebben om de balans zoals die in verschillende verdragen is
vastgelegd, te respecteren en dat te doen in de geest van loyale samenwerking.
Het Europees Parlement
het Parlement is de volksvertegenwoordiging in wetgeving en bestuur van de Unie. Op grond van
artikel 14 lid 1 VEU oefent het Parlement samen met de Raad die wetgevingstaak uit, als ook de
begrotingstaak. Ten aanzien van sommige onderwerpen heeft het een instemmings/goedkeuringsrecht,
bijvoorbeeld bij toetreding van nieuwe lidstaten (art. 49 VEU) en bij terugtrekking uit de Unie (art. 50
VEU).
De Raad
De Raad oefent, zoals gezegd, de wetgeving- en begrotingstaak uit samen met het Parlement (artikel
16 VEU). Naast de wetgevingsfunctie heeft de Raad ook een uitvoeringsfunctie.
De Commissie
zie artikel 17 VEU. De Commissie heeft het exclusieve recht van initiatief. Zonder een voorstel van de
Commissie kan er geen besluit worden genomen door de Raad/het Parlement.
Begrenzing en richting van EU-wetgeving; het stelsel van bevoegdheden
Wanneer mag de Europese wetgever daadwerkelijk overgaan tot het uitoefenen van zijn taak en welke
grenzen moeten daarbij in acht worden genomen? Een drietal beginselen is leidend voor de
beantwoording van die vraag en in de aangegeven volgorde: de beginselen van
bevoegdheidstoedeling, subsidiariteit en evenredigheid.
Het beginsel van bevoegdheidstoetreding
een fundamenteel uitgangspunt is dat de Europese wetgever niet zomaar elk onderwerp mag regelen,
maar een beperkte bevoegdheid heeft. dit in tegenstelling tot nationale wetgevers, die vaak wel een
algemene wetgevingsbevoegdheid hebben. In het EU-recht geldt echter het beginsel van
bevoegdheidstoedeling (art. 15 lid 1 VEU). Dit beginsel gaat uit van de gedachte dat het ultieme
3