Filosofie SE1 samenvatting Senna Tempelman
Cogito leervragen > 30 punten
1. Van wie is de uitspraak: ‘De mens is een dier dat kan denken’?
Aristoteles
2. Wat is volgens jou ‘denken’? Noem zoveel mogelijk aspecten.
Bewustzijn, rationaliseren, nadenken, vragen stellen, antwoorden verzinnen, functionerende hersenen,
keuzes maken
3. Zou jij het op basis van je antwoord bij opdracht 2 eens zijn met de uitspraak dat een dier niet kan
denken?
Nee, ik zou het hier niet mee eens zijn omdat dieren bijvoorbeeld bepaalde risico’s met de ratio benaderen
om hierop een keuze te baseren, om iets wel of juist niet te doen, zoals bijvoorbeeld bij jagen.
4. Wat bedoelt Nietzsche met ‘de wil tot macht’?
De wil om je omgeving te beheersen om zo te kunnen overleven.
5. Waarom is de mens volgens Nietzsche een ‘nog niet vastgesteld dier’?
Een mens moet zichzelf vormen tot wat hij is, die vorming gaat steeds door. Een dier is gewoon wat hij is.
6. Waarom is de mens volgens Nietzsche een ‘Mangelwesen’?
Een mens heeft, in tegenstelling tot een dier, geen kracht, geen warme vacht, geen snelheid en zal zich dus
in de natuur niet goed kunnen redden.
7. Wat is de rol van het intellect (de ‘rede’) volgens Nietzsche?
Met zijn intellect compenseert de mens zijn gebrek aan kracht, snelheid en vermogen om zichzelf warm en
veilig te houden.
8. Leg uit wat de wijsgerig antropoloog Plessner bedoelt met ‘de mens is van nature kunstmatig’.
Het zit in onze natuur om cultuur te scheppen.
9. Wat is volgens Plessner de rol van cultuur?
Met cultuur geven wij zin en betekenis aan ons leven.
10. Leg uit wat het begrip ‘enculturatie’ inhoudt.
Enculturatie houdt in dat een mens mede wordt gevormd door de cultuur waarin hij leeft.
11. Welke 3 Copernicaanse wendingen zijn er volgens Freud?
1. De bewering van Copernicus dat de aarde om de zon draait en niet andersom.
2. De theorie van Darwin dat de mens slechts eén van de dierlijke soorten is en ‘toevallig’ door evolutie tot
stand is gekomen.
3. De bewering van Freud dat de mens slechts een ‘ziek dier’ is.
12. Leg voor elke wending uit waarom deze een schok veroorzaakte.
1. De mens en de aarde zijn dus niet het middelpunt van Gods schepping.
2. De mens is dus niet naar het evenbeeld van God geschapen
3. De mens staat niet boven de dieren, hij is er slechts eén van en ook nog eens een zieke
13. Leg de volgende begrippen van Freud uit:
- Ich: de persoonlijkheid, die zowel door het driftleven als door het geweten gevormd wordt
- Es: het driftleven
- Über-ich: het geweten, gevormd door de maatschappij
1
, 14. Welke rol kunnen dromen volgens Freud spelen in een therapie?
In een droom ‘sluimert het geweten’, je kunt daardoor ontdekken welke onbewuste wensen/drijfveren
(driften) er spelen. Als je je hiervan bewust wordt, kun je volgens Freud genezen van de ziekte die ontstaat
door het (onbewust) onderdrukken van je driften.
15. Wat betekent de term ‘tabula rasa’?
Het onbeschreven blad; volgens de empiristen kom je als onbeschreven blad ter wereld, je ervaringen
zorgen ervoor dat je een uniek persoon wordt. Ieders blad wordt dus beschreven op een unieke manier,
doordat iedereen andere ervaringen heeft.
16. Hoe word je ‘wat je bent’ volgens John Locke?
Door de unieke combinatie van ervaringen die je meemaakt.
17. Kun je volgens David Hume je ‘zelf’ ervaren?
Nee.
18. Bestaat er volgens Hume een ‘zelf’?
Nee, er is geen zelf als kern waaruit je je ervaringen hebt.
19. Wat ervaar je volgens Hume?
Je ervaart alleen ‘gewaarwordingen’ als warmte, kou, honger, dorst, pijn, genot.
20. Horen Locke en Hume tot de rationalisten of de empiristen?
Zij behoren tot de empiristen; ze gaan uit van ervaringen.
21. Uit welke 3 delen bestaat volgens Plato de ziel?
De rede (menner), de wilskracht (witte paard) en de begeerte (zwarte paard)
22. Leg uit wat elk deel inhoudt.
- De rede (menner); het verstand leidt het gemoed en de begeerte
- De wilskracht (witte paard); discipline, moed en geestkracht
- De begeerte (zwarte paard); de lichamelijke begeerte
De rede heeft de leiding en moet het zwarte paard in toom houden, dat steeds wil afdalen naar de aarde
toe. Het witte paard wil naar boven, weg van de aarde, naar de zuivere Ideeënwereld. De rede zorgt dat het
span met paarden in evenwicht blijft tussen hemel en aarde.
23. Hoe ziet Plato het lichaam?
Plato ziet het lichaam als de kerker van de ziel; bij de geboorte komt de ziel vanuit de zuivere Ideeënwereld
in het lichaam, na de dood keert het daarna weer terug. In het lichaam, op aarde, is de ziel afgesneden van
de Ideeënwereld en kan het alleen maar naar de wijsheid van die Ideeënwereld streven/zoeken, maar die
wijsheid nooit helemaal bereiken.
24. Wat is dualisme?
Lichaam en geest zijn gescheiden: de geest stuurt het lichaam aan.
25. Wat is monisme?
Lichaam en geest zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en kunnen niet los van elkaar gezien worden.
26. Descartes onderscheidde ‘res extensa’ en ‘res cogitans’. Leg uit wat beide begrippen inhouden.
Res extensa; het stoffelijke, lichamelijke. Dit neemt ruimte in (is uitgebreid en is materie).
Res cogitans; het onstoffelijke, geestelijke. Dit neemt geen ruimte in.
27. Hoe worden lichaam en geest volgens Descartes met elkaar verbonden?
2
, Door de pijnappelklier.
28. Hoe kwam La Mettrie tot het monisme?
Naar aanleiding van zijn eigen ervaringen; hij ervaarde dat de conditie van zijn lichaam zijn geest
beïnvloedde en vice versa. Deze ervaring had hij toen hij een keer hoge koorts had; hij ontdekte dat in deze
toestand zijn geest niet zijn lichaam aanstuurde los van hoe zijn lichaam eraan toe was. Het functioneren van
zijn geest werd beïnvloed door zijn lichamelijke conditie. Zijn conclusie was dat lichaam en geest
onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en niet los van elkaar gezien kunnen worden.
29. Wat is volgens Immanuel Kant het verschil tussen de ‘wereld an sich’ en de wereld volgens onze
waarneming?
De wereld ‘an sich’ kunnen wij niet waarnemen en dus ook niet kennen. We zijn beperkt door de manier
waarop wij als menselijke wezens kunnen waarnemen en daarmee de wereld kunnen leren kennen. De
wereld ‘an sich’ bestaat volgens Kant wel, we kunnen daar wel over nadenken maar we kunnen hem nooit
echt leren kennen. Tot de ‘wereld an sich’ behoort bijvoorbeeld religie; we kunnen God niet waarnemen, we
kunnen dus ook niet bewijzen of hij bestaat.
De wereld volgens onze waarneming kunnen we kennen, op onze, menselijke manier.
30. Wat bedoelt Husserl met ‘de wereld tussen haakjes zetten’?
Husserl gaat uit van de wereld zoals we die ervaren, die is relevant voor ons als mens. Hoe de dingen los van
onze ervaring zijn, kunnen we niet weten en is voor ons leven als mens ook minder relevant, Husserl stelt
daarom voor om dit ‘tussen haakjes te zetten’.
31. Wat is de fenomenologische methode?
Alles wat je als mens denkt of ervaart heeft te maken met je omgeving; je denkt altijd aan iets, je kijkt naar
iets, etc. Dit wordt ‘intentionaliteit’ genoemd. Filosofen die uitgaan van de fenomenologische methode,
stellen de relatie tussen de mens en de omgeving centraal. Bij het onderzoeken van ‘de wereld’ gaan
fenomenologen dan ook uit van de wereld ‘zoals die aan ons mensen verschijnt’. Dat er ook nog een wereld
kan zijn, los van ons als mens, die wij misschien niet eens kunnen waarnemen, vinden fenomenologen niet
interessant.
Fenomenologische methode; de relatie tussen mens en omgeving staat centraal.
32. Hoe verhouden (volgens Plessner):
- Dingen zich tot hun omgeving?
Dingen kunnen hun relatie tot de omgeving niet zelf vormgeven.
- Planten zich tot hun omgeving?
Planten kunnen reageren op de omgeving, bijvoorbeeld reactie op licht. Er is geen ‘zelf’ dat de relatie
met de omgeving stuurt.
- Dieren zich tot hun omgeving?
Het dier legt contact met de omgeving, vanuit een ‘zelf’, wat het doet koppelt het terug naar dit ‘zelf’,
het centrum van waaruit hij zijn acties onderneemt (een prooi besluipen, zich verschuilen, etc.). Dieren
hebben volgens Plessner een centrische verhouding met hun omgeving.
- Mensen zich tot hun omgeving?
Mensen hebben eenzelfde centrische verhouding met de omgeving als dieren. Daarnaast kan een mens
‘terugkoppelen op de terugkoppeling zelf’; een mens kan nadenken over de manier waarop hij aan
voedsel komt. Hij kan ‘als een buitenstaander’ naar zichzelf kijken. Een mens heeft daarom een
centrische én een excentrische verhouding tot zijn omgeving.
33. Leg uit wat een centrische verhouding tot de omgeving volgens Plessner inhoudt.
Wanneer er contact wordt gelegd met de omgeving vanuit een ‘zelf’ en er een terugkoppeling is naar deze
‘zelf’, het centrum van waaruit de acties ondernomen worden.
34. Leg uit wat een excentrische verhouding tot de omgeving volgens Plessner inhoudt.
Wanneer er naast de terugkoppeling naar de ‘zelf’ ook een terugkoppeling is op de terugkoppeling. Het kan
als buitenstaander naar zichzelf kijken.
3