1.3.1C
DEVALOPMENT PSYCHOLOGY:
Changing
Man
NL Samenvatting
, 1.3.1C Differences between people | 2022/2023
Probleem 1 | The birds and the bees
1. Welke typen cel verdelingen bestaan er en hoe verschillen deze?
Meiosis: Proces waarbij de chromosomen van de ouders
gehalveerd worden om gameten te produceren (eicel en
sperma cel). Dus geslachtscel verdeling.
• Alle 46 chromosomen (in 23 paar) van een cel dupliceren tot nieuwe cellen.
• Crossing over: Chromosomen worden met elkaar vermengd, dit zorgt ervoor dat er een
diversiteit aan genetic inheritance ontstaat tussen voortplantingscellen.
• De 46 chromosomen worden van elkaar gescheiden tot twee aparte cellen.
• Deze cellen worden vervolgens weer van elkaar gescheiden om voortplantingscellen te
vormen met 23 chromosomen (ongepaard). Hierbij zijn moeder en dochtercellen
verschillend.
Sexual reproduction (conceptie): Het proces waarbij de ovum (eicel) en de spermacel (de
gameten) samensmelten. De 23 chromosomen van het ei en de 23 chromosomen van het
sperma vormen samen een zygote met 46 chromosomen. Dit is mogelijk omdat de
chromosomen homoloog zijn (gelijk in vorm en functie).
Mitosis: Gewone celdeling, maar ook een proces van celdeling
waarbij een zygote veranderd in een blastocyst.
4 fasen: Profase, Metafase, Anafase, Telofase (shipmate).
• Elke chromosoom deelt zichzelf in tweeën (dupliceert).
• De cel verdeeld waardoor de gedupliceerde chromosomen gescheiden worden.
• De nieuwe cellen bevatten dezelfde chromosomen als de originele cel.
• Elke nieuwe cel ondergaat mitosis: 1,2,4,8,16, etc.
Monozygoot: Eeneiige tweeling. Dyzygoot: Tweeeiige tweeling.
2. Wat is DNA en hoe wordt DNA gekopieerd tijdens celdeling/kan het
veranderen?
Deoxyribonucleic acid (DNA): Moleculen die samen de chromosomen vormen.
Bestaat uit bouwstenen (nucleotiden) die samengehouden worden door twee
gedraaide strengen. Segmenten van het DNA worden genen genoemd. Deze
geven instructies om proteïne te maken.
Loci: Een vaste positie (op een chromosoom) waar een gen, of nucleotiden
zich bevinden (loci = plaats).
Alleles: Meerdere varianten van een gen. Elke variant van hetzelfde gen = een allel.
Nucleotides: Bevatten een nitrogen (stikstof) basis waarvan
er 4 soorten zijn: A, T, C en G.
Alleen deze combinaties (basenparen) zijn mogelijk:
o A (adenine) en T (thymine)
o C (cytosine) en G (guanine)
, 1.3.1C Differences between people | 2022/2023
Messenger ribonucleic acid (mRNA): Een complementaire kopie van het DNA. Speelt een
centrale rol in het tot uiting komen van genen (fenotype).
➢ Genen triggeren de productie van proteïnen, na een verandering in de omgeving.
Een gen splitst van het DNA, deze vormen weer een connectie waardoor een kopie
ontstaat (mRNA). Deze verplaatst van de celkern naar het cellichaam.
3. Hoe werkt overerving van eigenschappen bij mensen? Hoe bereken je risico's
en wat zijn uitgangspunten van overerving?
Genotype: Genen die aanwezig zijn bij de bevruchting op moleculair niveau.
Fenotype: Genen die tot uiting komen + waarneembare kenmerken.
Genomise inprinting: Genen hebben verschillende effecten, afhankelijk of ze van de moeder
of vader geërfd zijn. Bv. genen van moeder actief, genen van vader onderdrukt.
Autosomes: De 22 paar chromosomen die geen geslacht bepalen.
Single pair erfelijkheid
Simple dominant-recessive inheritance: Als 1 allel een andere allel domineert, zodat alleen
zijn fenotype tot uiting komt.
Dominante allele: Komt altijd tot uiting bij concurrerende alleles. Het maskeert het
effect van een recessieve allele. Bv. Tong krullen.
Recessieve allele: Komt alleen tot uiting wanneer er twee recessieve alleles aanwezig
zijn. Bevatten meestal afwijkende eigenschappen (aandoeningen). Bv. Kleurenblindheid.
Homozygoot allel: Wanneer de alleles van een bepaalde eigenschap van beide ouders
hetzelfde zijn. Bv. AA of aa.
Heterozygoot allel: Wanneer de alleles van beide ouders verschillen van een bepaalde
eigenschap. Bv. Aa of aA.
Carrier/drager: Een heterozygoot individu bij wie recessieve allele zichtbaar is in het
fenotype, maar wie wel deze genen kan doorgeven aan het nageslacht.
Codominantie: Wanneer twee heterozygote alleles die beide sterk zijn, een fenotype maken
waarbij beide genen gelijk tot uiting komen. Ze combineren wel maar blenden niet.
➢ Het kan ook voorkomen dat een dominante allel faalt om een recessieve allel te
maskeren. Bv. Sickel-cell anemia.
Intermediair: Als twee dominante alleles combineren en blenden.
Sex-linked inheritance: Karaktertrekken die van recessieve genen op het seks-chromosoom
tot uiting komen. Komt vaker voor bij mannen, omdat zij geen tweede X-chromosoom
hebben om te compenseren. Y is te zwak om de recessieve genen van de X (die van de
moeder geërfd is) te maskeren.
Many pairs erfelijkheid
Polygenic inheritance: Een karaktertrek dat door meerdere paren genen beïnvloed wordt. De
meest belangrijke kenmerken komen voort uit deze soort erfelijkheid. Bv. Lengte, gewicht,
intelligentie, huidskleur, temperament en vatbaarheid voor kanker.
, 1.3.1C Differences between people | 2022/2023
Geslachtbepaling
Het 23ste paar (sekse chromosomen) bepaald het geslacht. Een vrouw heeft altijd XX en een
man XY. Omdat de vrouw geen Y chromosoom heeft, kan zij niet het geslacht bepalen.
Een X chromosoom is groter en bevat meer genen dan een Y chromosoom. Dit betekend dat
bij een man sommige genen van de X niet hetzelfde zijn als die van de Y, waardoor elke
recessief gen van de X, automatisch tot uiting komt. De Y heeft geen dominante genen die
dit tegen kunnen gaan. Ziektes zijn altijd recessief. Hierdoor zijn mannen eerder ziek.
Uitgangspunten:
Omgevingsfactoren spelen een grote rol op de manier waarin onze genetische overerving de
ontwikkeling beïnvloed. Het kan genen activeren of uitschakelen.
Bv. Roken, stress, sporten, slaapritme.
Hoe de uiting van onze genen werkt is erg complex. Dit komt omdat de interactie tussen
nature (inheritance) en nurture (environment) erg complex is.
4. Welke perioden van prenatale ontwikkeling zijn er, en wat ontwikkeld wanneer?
Eerste trimester (3 maanden)
Germinale stadium (0-2 weken)
De zygote begint zich te delen (mitosis) en wordt vervolgens een blastocyst. Verplaatst zich
richting het baarmoederslijmvlies en groeit daaraan vast (implantation). De placenta en de
navelstreng worden gevormd. Vanaf nu afhankelijk van de moeder (teratogens).
Embryonale stadium (2-8 weken)
Vanaf dit moment wordt het toekomstige kind een embryo genoemd.
Het bestaat uit drie lagen:
• Ectoderm: De buitenste laag vormt de huid, haar en het zenuwstelsel
(ruggenmerg, hersenen, zintuigen).
• Mesoderm: De middelste laag vormt de spieren, botten en de bloedsomloop
(hart en vaten).
• Endoderm: De binnenste laag vormt het ademhalingsstelsel, spijsverteringsstelsel,
de lever en de alvleesklier.
Na de 4de week begint het hartje met kloppen en begint het gezicht te vormen.
Na de 5de week begint het zenuwstelsel te werken (o.a. zwakke hersengolven) en
ontwikkelen de ledematen.
In week 6 begint het op een menselijk organisme te lijken.
Tijdens de 7de en 8ste week begint het geslacht te ontwikkelen. Er ontstaat een
onverschillige geslachtslier (indifferent gonad) die getriggerd wordt door de genen van
het X of Y chromosoom, om testikels of eierstokken te produceren.
Foetale stadium (laatste 7 maanden)
3de maand (8-12 weken):
Organen worden met elkaar verbonden, net zoals het zenuwstelsel en spierenstelsel.
De spijsvertering en het uitscheidingssysteem werken ook samen.
Aan het einde van deze maand is het geslacht kenbaar.
, 1.3.1C Differences between people | 2022/2023
Tweede trimester (3 maanden)
4de maand (12-16 weken):
Simpele bewegingen worden complexer van de mond, keelholte ( pharynx) en strottenhoofd
(larynx). Foetus begint zich voor te bereiden op leven buiten de baarmoeder door te zuigen,
knabbelen, hikken, ademen, hoesten, slikken en snuiven.
5de en 6de maand (16-20 weken):
Haargroei ontstaat, de huid wordt dikker en de nagels harder.
Zweetklieren functioneren en de hartslag is sterk genoeg om te horen.
Er ontstaat een dun laagje lichaamshaar (lanugo) om een witte beschermlaag (varnix) te
laten plakken aan de foetus dat de huid beschermt tegen het vruchtwater.
Aan het einde van de 6de maand werken de auditieve en visuele waarnemingen en kan de
foetus onderscheid maken tussen geluiden (kortetermijngeheugen).
Derde trimester (3 maanden)
7de tot 9de maand (20-38 weken):
Dit is de ‘afrondende fase’. Vanaf dit moment wordt overleven buiten de baarmoeder
mogelijk (point of viability), maar niet zonder extra hulp.
Een laagje vet ontwikkeld onder de huid, alle organen worden ‘volwassen’ en het wordt
voorspelbaar wanneer de foetus slaapt en beweegt.
In de laatste maand van de zwangerschap wordt de foetus, door het onregelmatig
samentrekken van de baarmoeder, gepositioneerd met meestal het hoofd richting de
uitgang. Wanneer dit sterker en regelmatig wordt, komt de geboorte dichtbij.
5. Welke mogelijke externe schade kan een kind aan lijden gedurende de
zwangerschap? Wanneer beïnvloed dit het kind en wat zijn de effecten?
Teratogens: Externe dreigingen zoals virussen, drugs, chemicaliën en straling dat de
ontwikkeling van de baby kan schaden.
Sensitive period principle: Elk lichaamsdeel of orgaansysteem is het meest kwetsbaar voor
teratogenen, wanneer deze in ontwikkeling is. Buiten deze periode moeten dezelfde
teratogens veel sterker zijn om dezelfde schade aan te richten.
Soorten
Rodehond (rubella): Veroorzaakt blindheid, doofheid, een verstandelijke beperking
en/of hartafwijkingen. Wordt veroorzaakt door het rubellavirus.
Toxoplasmose: Veroorzaakt in het eerste trimester oog- en hersenschade, en een
miskraam in de verdere zwangerschap. Betreft een parasiet dat in vele dieren voorkomt.
Seksuele overdraagbare aandoeningen: Veroorzaken aangeboren afwijkingen en
ontwikkelingsstoornissen.
Syphilis: De ziekte kan de placental barrier pas in de 18de week binnendringen. Vanaf
dan kan het leiden tot een miskraam of ernstige aangeboren afwijkingen.
Genital herpes: Een virus dat de placental barrier kan binnendringen, maar de meeste
infecties ontstaan doordat de baby in contact komt met de geslachtsdelen van de
moeder tijdens de (vaginale) geboorte. Kan blindheid en hersenschade veroorzaken,
maar ook leiden tot sterfte. Een keizersnee is een oplossing.
, 1.3.1C Differences between people | 2022/2023
Acquired immunodeficiency syndrome (AIDS): Het human immunodeficiency virus (HIV)
valt het immuunsysteem aan en maakt de drager vatbaar voor andere infecties dat
uiteindelijk lijdt tot sterfte. Wordt verspreidt via het bloed, via seks of naalden. De
moeder geeft het door aan het ongeboren kind.
Gonorroe: Kan leiden tot blindheid, gehoorschade of een miskraam.
Drugs
Zorgt voor een slechte kwaliteit en minder voedingsstoffen en aan de foetus.
Neonatal absinents syndrome: De baby heeft een aangeboren verslaving voor drugs.
Algemeen afhankelijke drugs syndroom (heroïne, morfine, crystal meth, cocaïne, nicotine).
De baby ervaart afkickverschijnselen.
Alcohol: De functie van de placenta wordt beperkt, afhankelijk van de mate van drinken.
• Bij veel alcoholgebruik ontstaat fetal alcohol syndome (FAS): een klein hoofd,
verschillende gedragsproblemen en aangeboren fysieke afwijkingen (hart,
gewrichten, armen/benen, gezicht). FAS baby’s zijn kleiner en lichter dan normaal en
hebben een groeiachterstand. Als pubers en jongvolwassenen hebben ze meestal
aanpassingsproblemen.
• Bij 1 glas bier of wijn kunnen er al fetal alcohol effects (FAE) optreden: een
verminderde groei, lichte fysieke afwijkingen, slechte motoriek,
aandachtsproblemen, ontwikkelingsproblemen.
Nicotine: Komt via het bloed naar de foetus en beperkt de placenta functie (minder zuurstof
en voedingsstoffen toevoer). Kan leiden tot:
• Minder functionerende longen en een hoge bloeddruk.
• Een hoger risico op een buitenbaarmoederlijke zwangerschap.
• Laaggewicht, vroeggeboorte en doodgeboorte.
Cocaïne: Fysieke en gedragsproblemen. Uiting afhankelijk van omgeving.
Cafeïne: Meer dan 200 mg (3 koppen thee, 1 kop koffie) kan leiden tot een miskraam of
een verminderde groei.
Straling
Zwangere vrouwen zijn kwetsbaar voor röntgenstralen (x-rays), maar ook mannen kunnen
onvruchtbaar worden bij blootstelling aan straling. Zorgt voor mutaties van genen.
Chemicaliën en gifstoffen
Zorgen voor vroeggeboorte, hersenschade, fysieke afwijkingen en langetermijnproblemen.
Lood, kwik, onkruidverdelgers (herbiciden), bestrijdingsmiddelen (pesticiden ),
schoonmaakmiddelen, de meeste E-nummers (food additives) en cosmetica.
Bloedgroep
Rode bloedcellen verschillen van oppervlakte (A, B, O en AB). Daarnaast heb je nog
Rh-markers. Dit is een marker dat het immuunsysteem herkent als zijnde van zichzelf.
Mensen met positief bloed hebben wel Rh-markers en met negatief bloed hebben dit niet.
Wanneer de ouders hierin verschillen, kan het kind het bloedtype van de vader erven en dus
ook met de moeder verschillen.
• Moeder is negatief > foetus is positief > antilichamen moeder vallen foetus aan.
Kan leiden tot een miskraam, doodgeboorte, hartafwijkingen, hersenschade,
bloedarmoede, geelzucht en sterfte kort na de geboorte > anti D prik.