Psychological Science, Hoofdstuk 9 samengevat (T3): Menselijke ontwikkeling
9.1 Menselijke ontwikkeling begint in de buik
Op het moment van conceptie combineren het zaadje en het eitje tot een zygoot. Twee weken later
wordt de zygoot een embryo, tot twee maanden. In deze periode worden de organen en interne
systemen gevormd. De embryo is in deze periode erg kwetsbaar. Daarna wordt de embryo een fetus.
Hij wordt groter, dikker en sterker en krijgt een meer menselijke vorm.
Eerst groeien bepaalde hersendelen en worden ze functioneel, en daarna leren ze te communiceren
met andere delen van de hersenen. Met myelinatie worden de zenuwen beschermd. Dit begint in het
eerste trimester bij de ruggengraat en dan in het tweede trimester bij de neuronen. Dit zorgt ervoor
dat signalen sneller kunnen verplaatsen.
Hersenontwikkeling blijft doorgaan tot de vroege volwassen jaren. De meeste neuronen zijn
ontwikkeld bij de geboorte, maar het groeien van de neuronen en het maken van connecties gaat
nog door. Op de leeftijd van vier jaar zijn de hersenen voor 80% ontwikkeld als die van een
volwassene. Connecties die gebruikt worden blijven, en connecties die niet gebruikt worden
verdwijnen. Het afbreken en verdwijnen van connecties heet synaptic pruning. Het zorgt ervoor dat
hersenen zich kunnen aanpassen aan hun omgeving. Als een kind in een omgeving leeft die de
hersenen niet stimuleren, zullen er ook minder synaptische connecties gemaakt worden. Dit kan ook
het resultaat zijn van ondervoeding, een kind heeft dan niet genoeg energie om nieuwe dingen te
leren, waardoor er minder connecties worden aangemaakt. Voor deze kinderen is het ook lastig om
complexe problemen op te lossen of nieuwe talen te leren.
Een andere factor die deze invloed kan hebben is armoede. Stress, slechte voeding en andere
resultaten van leven in een armoedige omgeving kunnen de ontwikkeling van de hersenen
verminderen. Ook kan deze armoede zorgen voor slechtere schoolprestaties en later zelfs
gezondheidsproblemen, verslaving en criminele activiteit.
Teratogenen zijn middelen die de embryo of fetus kunnen beschadigen. Voorbeelden van
teratogenen zijn alcohol, bacteriën, virussen en chemicaliën. Het Zika-virus kan bijvoorbeeld zorgen
dat kinderen geboren worden met een abnormaal klein hoofd. Er kunnen ook cognitieve effecten zijn
zoals bijvoorbeeld taal, sociale vaardigheden of emotioneel gedrag.
Het drinken van alcohol tijdens de zwangerschap kan leiden tot foetale-alcohol syndroom.
Symptomen hiervan zijn een laag geboortegewicht, gezichts- en hoofd abnormaliteiten, verminderde
hersengroei, gedrags- en cognitieve problemen. Dit komt vooral voor bij vrouwen die hevig en
regelmatig drinken tijdens de zwangerschap. Er wordt aangeraden om niet te drinken tijdens de
zwangerschap.
Ook het recreatief gebruiken van drugs heeft invloed op de ontwikkeling van de kinderen. Het kan
zorgen voor een te vroege geboorte en andere geboortecomplicaties. Baby’s met moeders die
tijdens de zwangerschap gebruik maken van opiaten hebben een aanzienlijk grotere kans om
plotseling te sterven. Ook kan het zorgen voor irritatie, huilen, trillen, overgeven, diarree en snel
ademen.
9.2 Biologie en omgeving hebben invloed op motorische ontwikkeling
Pasgeboren kindjes hebben reflexen die helpen bij het overleven. Baby’s kunnen grijpen, rijken en
zuigen. Ook leren ze vrij snel gezichtsuitdrukkingen herkennen, rollen, zitten en uiteindelijk staan,
lopen en praten. Soms wordt er een stap overgeslagen of omgedraaid, maar meestal gebeurt het in
, deze volgorde. Ontwikkelingsmijlpalen worden in verschillende tempo’s behaald. Hier kan ook de
cultuur van invloed op zijn. In sommige culturen leren kinderen bijvoorbeeld eerder lopen dan in
anderen. In een cultuur zetten moeders hun kindje in een gat in de grond om zo rechtop te leren
zitten. Ouders kunnen een grote rol spelen in motorische ontwikkeling.
Volgens de dynamic systems theory is ontwikkeling een proces dat zichzelf organiseert. Nieuwe
vormen van gedrag zijn het resultaat van consistente interacties met een biologisch wezen en
culturele- en omgevingsfactoren. Ontwikkeling komt dus eigenlijk voort uit het actieve ontdekken en
de actieve feedback van de omgeving.
9.3 Baby’s zijn bereid om te leren
Baby’s weten hoe ze moeten imiteren. Dit zijn ook de eerste leerervaringen van een kind. Ze imiteren
andere mensen, maar niet objecten. Baby’s weten van geboorte af aan dat ze mensen zijn. Kinderen
worden geboren met alle perceptuele vaardigheden. Ze zijn nog niet allemaal volledig ontwikkeld,
maar worden al wel gebruikt. Kinderen hebben na 6 maanden al dezelfde auditorische functionering
als volwassenen. Pasgeboren baby’s hebben pas na een jaar een goede visuele acuïteit, het
herkennen van vormen, patronen en kleuren. De ontwikkeling hiervan is een combinatie van oefenen
met kijken, kegeltjes in de retina en de visuele cortex. In de geprefereerd kijken techniek maken
onderzoekers gebruik van verschillende stimuli en wordt onderzocht naar welke baby’s als eerste
kijken. Een resultaat hiervan is dat baby’s sneller kijken naar iets met meer contrast.
Infantiele amnesie houdt in dat we weinig of niks herinneren van onze vroege jeugd. Hier zijn
verschillende theorieën over, zoals onvolwassen onthoudsystemen of het nog niet vaardig zijn met
het onthouden van taal of woorden. Anderen denken dat kinderen onder 3-4 jaar dingen nog niet
goed waarnemen om te onthouden.
9.5 Baby’s ontwikkelen bindingen
Een binding is een sterke, intieme en emotionele connectie met mensen die met tijd en situaties
stabiel blijft. Dit zijn de bouwstenen van een succesvol sociaal leven op de lange termijn. Het vormen
van bindingen zorgt voor bescherming, verhoogt overlevingskansen en voortplantingskansen. Baby’s
hebben van geboorte af aan zorg en bescherming nodig van volwassenen. Eten of troost kan
gevonden worden door te huilen. Na tien weken kunnen baby’s gezichtsuitdrukkingen herkennen en
raken ze van streek als hun verzorgers geen uitdrukkingen vertonen. Baby’s vertonen uit zichzelf
gedrag dat aandacht van volwassenen motiveert. Na 4 tot 6 weken vertonen ze al hun eerste sociale
glimlach. Ook volwassenen zijn ingesteld om te reageren op baby’s en zich te gedragen op manieren
die baby’s kunnen begrijpen, zoals overdreven uitdrukkingen of hoge stemmetjes.
Binnen 18 uur na de geboorte hechten jonge vogeltjes zich aan een volwassene, in de meeste
gevallen hun moeder. Bij Konrad Lorenz liepen jonge gansjes achter hem aan, en gingen ze niet terug
naar hun moeder. Dit noemde hij imprinting. Als er geen vrouwtje van dezelfde soort aanwezig is
vlak na de geboorte, hechten ze zich aan een volwassene van een andere soort. Volgens Freud
hechtten jongen zich aan hun moeder om voorzien te worden van eten. Harry Harlow deed
onderzoek naar aapjes en ontdekte dat baby aapjes zich liever hechten aan een zachte knuffelaap die
geen melk geeft dan aan een robot-aap die dit wel doet. Ze knuffelden met de zachte aap, en gingen
alleen naar de robot aap als ze honger hadden. Als er bedreiging was gingen ze ook naar de
knuffelaap. Hij ontdekte dat het voor baby’s net zo belangrijk is om comfort te krijgen.
Mary Ainsworth ontwikkelde de strange situation test, waarin verschillende hechtingsstijlen werden
onderzocht. Het kind wordt hierin steeds gescheiden en herenigd met een ouder en een vriendelijke