Psychological Science, Hoofdstuk 14 samengevat (T1): Psychologische
aandoeningen
14.2 Psychologische aandoeningen zijn geclassificeerd in categorieën
Emil Kraepelin sorteerde de aandoeningen in verschillende categorieën; groepen van symptomen die
samen plaatsvinden. 150 jaar later werden stoornissen geclassificeerd in de DSM (Diagnostic and
Statistical Manual of Mental Disorders). De DSM heeft meerdere vernieuwingen meegemaakt. Het
idee van de DSM is dat het behandelen van symptomen makkelijker wordt door alle symptomen en
stoornissen op een rijtje te hebben. Een probleem van de DSM is dat deze aangeeft dat een persoon
of wel of niet een aandoening heeft. Dit noemen we de categorial approach. Hierbij is er geen ruimte
voor verschillende niveaus van een aandoening. De dimensional approach laat zien dat iemand een
aandoening kan hebben op een lager of hoger niveau. Ook toont deze aan dat veel aandoeningen
hele extreme versies zijn van gewone gevoelens.
Een ander probleem met de DSM is dat lang niet alle mensen helemaal in het plaatje van één
aandoening passen. Veel stoornissen komen gecombineerd voor, maar de DSM behandelt beide
apart. Wanneer twee stoornissen tegelijk voorkomen noemen we dit comorbiditeit. Een
onderliggende factor, de p factor, is te vinden in alle psychologische aandoeningen. Een hoge score
op de p factor heeft te maken met suïcidale pogingen, opnames in mentale ziekenhuizen en
crimineel gedrag.
Een nieuwe manier van het analyseren van stoornissen gebeurt in het RDoC (Research Domain
Criteria). Deze gaat in op niveau van functioneren, zoals bijvoorbeeld aandachtigheid en angstigheid.
Onderzoekers gaan in op hoe iemand met bijvoorbeeld een depressie functioneert. De RDoC richt
zich dus niet op het classificeren van stoornissen, maar op gedrag. Dit is een manier om meer inzicht
te krijgen op het behandelen van aandoeningen.
Het onderzoeken van iemands gedrag en symptomen om zo een psychologische diagnose te geven
noemen we assessment. Dit gaat vaak door middel van psychologische testen, observaties,
interviews en soms neuropsychologische testen. Bij deze testen moet de cliënt verschillende acties
uitvoeren, zoals bijvoorbeeld iets tekenen, kaartjes sorteren etc. Elke taak heeft herinnering, plannen
of coördineren nodig. Zo kunnen problemen met bepaalde delen van de hersenen worden ontdekt.
Het doel van assessment is het maken van een correcte diagnose om zo een goede behandeling toe
te kunnen passen. Ook wordt het gedrag bekeken om zo te bepalen hoe de toekomst eruit komt te
zien voor de cliënt en zijn/haar familie en vrienden.
Vaak is assessment niet volledig gedaan volgens de DSM, dus een vorm van assessment waarbij meer
wordt gelet op echte psychopathologische en psychologische regels is evidence-based assessment.
14.3 Psychologische stoornissen hebben veel oorzaken
Volgens het diathesis-stress model kunnen mensen een onderliggende kwetsbaarheid hebben voor
psychologische aandoeningen. Deze kwetsbaarheid kan biologisch zijn, of komen vanuit omgeving.
Nature of nurture dus. Deze kwetsbaarheid kan naar boven komen door stressvolle situaties. Als het
stresslevel te hoog is om een copingmechanisme toe te passen, kunnen symptomen van een
psychologische aandoening op komen. In de eerste DSM werden veel van de ideeën van Freud
gebruikt, maar inmiddels worden zijn ideeën over psychopathologie niet meer gebruikt.
Volgens het family systems model is het gedrag van een individu te verklaren door zijn sociale
situatie, vooral door zijn familie. Iemand met psychologische problemen zou een reflectie zijn van
, problemen in de familie. Een profiel maken van de interacties van de familie zou dus een beeld
kunnen schetsen van waarom iemand een stoornis heeft. Wat op dit model lijkt is het sociocultural
model. Dit model ziet psychopathologie als een resultaat van interacties tussen individuen en
cultuur. Volgens dit model is psychopathologie een resultaat van verschillen in levensstijl,
verwachtingen en kansen voor sociale klassen. Volgens de cognitive-behavioral approach is gedrag
aangeleerd. Zo zouden ze ook weer afgeleerd kunnen worden in behandeling.
14.4 Psychologische aandoeningen verschillen in geslacht en culturen
Sommige psychologische aandoeningen komen even veel voor bij mannen en vrouwen, maar andere
stoornissen komen meer bij een bepaald geslacht voor. Anorexia nervosa komt bijvoorbeeld meer bij
vrouwen voor, en alcoholverslaving meer bij mannen. Er zijn twee groepen waarin we aandoeningen
kunnen sorteren. Internalizing disorders passen bij negatieve emoties zoals angst en stress.
Externalizing disorders passen bij ontremmend gedrag, iemand kan zijn impulsen dan niet goed
controleren. Internalizing disorders komen meer bij vrouwen voor en externalizing disorders komen
meer bij mannen voor.
Veel stoornissen zijn over de hele wereld hetzelfde, maar wel zijn er culturele verschillen te zien. Een
stoornis met een grote genetische factor is vrijwel hetzelfde over de hele wereld, maar
aandoeningen met een grote omgevingsfactor zijn erg verschillend. In 1994 heeft de DSM veel
stoornissen opgenomen die alleen in specifieke culturen te vinden zijn. In de DSM-5 wordt ingegaan
op de verschillen bij algemenere psychologische aandoeningen over verschillende culturen. Ook
heeft de DSM-5 een lijst van culturele syndromen, groepen symptomen die alleen voorkomen in een
specifieke cultuur.
14.5 Angststoornissen maken mensen angstig en gespannen
Angstoornissen worden gekenmerkt door uitgesproken angst in situaties waar meestal geen echt
gevaar is. Mensen met deze stoornissen voelen zich bijna constant gespannen. Constante zorgen
veroorzaken slaapproblemen, overmatig zweten, droge mond, kort ademigheid, verhoogde
bloeddruk, hoofdpijn, en andere gezondheidsproblemen. Omdat mensen met een angststoornis een
hoog niveau van arousal vertonen, maken ze ook veel onnodige en rusteloze bewegingen. Omdat
deze stoornissen zo veel invloed kunnen hebben op de gezondheid is het belangrijk dat ze goed en
snel behandeld worden. Onder de angststoornissen vallen specifieke fobie, sociale angststoornis,
gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis en agorafobie.
Sociale angststoornis is een angst om een negatief beeld te hebben bij anderen. Vaak zijn deze
mensen bang voor publiek spreken, eten bij anderen, nieuwe mensen ontmoeten, etc. Dit is een
angststoornis die al erg vroeg in het leven kan voorkomen. Deze stoornis komt ook vaak voor met
andere psychologische stoornissen zoals bijvoorbeeld depressie.
Gegeneraliseerde angststoornis is een angst die constant voorkomt. Mensen met deze stoornis
maken zich constant zorgen, zelfs om kleine dingen die voor anderen niet uit maken. Deze stoornis
heeft erg slechte invloed op de gezondheid, omdat het zich altijd voordoet. Dit is een stoornis die
vaker bij vrouwen voorkomt dan bij mannen.
Paniekstoornis bestaat uit plotselinge, overweldigende aanvallen van terror en zorgen over het
krijgen van een paniekaanval. Een paniekaanval duurt meestal een aantal minuten en kan bestaan uit
zweten, trillen, verhoogde hartslag, kortademigheid, pijn in de borst, duizeligheid en tintelingen in de
handen en voeten. Vaak hebben mensen met een paniekaanval het gevoel dat ze gek zijn of