Sanctierecht | Samenvatting
1A: Het sanctiestelsel: hoofdlijnen en achtergronden
Sanctierecht hoofdstukken 1, 2 en 3 en 11
Hoofdstuk 1: Historische en theoretische achtergronden van het sanctiestelsel
Oogmerk generale preventie; anderen dan de dader ervan weerhouden om strafbare feiten te plegen.
Het sanctierecht is tijd- en cultuurgebonden. Ons sanctiestelsel vindt zijn oorsprong in het wetboek
van 1886. Dat was, relatief mild, overzichtelijk, centrale rol voor de vrijheidsstraf, nadruk op straffen
(niet op maatregelen) en een. Belangrijke rol voor de strafrechter (straftoemetingsvrijheid).
(Neo-)klassieke strafrechtvaardigingstheorieën: rationele grondslag voor straffen, vrijheid van de
individuele burger als uitgangspunt. Doel van straffen is de dader ervan te beletten zijn medeburgers te
benadelen en preventie (medeburgers afschrikken hetzelfde te doen). Het is een relatieve straftheorie:
grondslag van rechtvaardiging voor het straffen wordt gezocht in het te verwachten toekomstig effect
ervan. Straf kan een middel zijn tot beïnvloeding van het gedrag van burgers (homo economicus)
utilistische stroming. De absolute theorie: vergelden van schuld. Ook wel een retributivistische
theorie. De neoklassieke visie kent een bovengrens van straf, doordat de strafmaat wordt bepaald aan
de hand van proportionele schuldverdeling. De moderne richting: noodzakelijk om de samenleving te
beveiligen, zij verwierpen het idee dat de mens op basis van rationele afweging en de vrije wil keuzes
maakte en ze kozen voor een meer wetenschappelijke, biologische en sociologische benadering. Ze
leggen de nadruk op de doelmatigheid van de strafrechtspleging, waar de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van de dader leidend zijn. Dit leidde tot verschillende categorieën daders;
onderscheid tussen gelegenheids- (externe omstandigheden) en gewoontedaders (innerlijke drang).
Hoofdstuk 2: Hoofdlijnen van het strafrechtelijke sanctierecht
Sancties zijn reacties op normschendingen, het is een ruimer begrip dan straffen. De straf is een soort
sanctie. Het strafrechtelijk sanctiestelsel is negatief van aard. Onder sancties vallen straffen,
maatregelen, gedragsvoorwaarden en -aanwijzingen; gerubriceerde directe reacties op een strafbaar
feit die in het kader van een strafrechtelijke procedure kunnen worden toegepast. De rechter kan ok
voorwaardelijke modaliteiten stellen. Ook kennen we buitengerechtelijke sancties; de
strafbeschikking. Hangende het onderzoek kunnen ook aanwijzingen en voorwaarden worden gesteld,
als is dit eerder een ordemaatregel dan een directe reactie op het strafbare feit. Binnen het sanctierecht
gelden de regels van legaliteit, terugwerkende kracht en het lex mitior beginsel. Ons sanctiestelsel is
o.a. te vinden in boek I WvSr. Straffen en maatregelen zijn hier niet limitatief. In boek 6 WvSv staan
regels omtrent tenuitvoerlegging, maar regels omtrent tul van vrijheidsstraffen en -maatregelen zijn
opgenomen in drie beginselenwetten, ze zijn gelijkluidend, tenzij het eigen karakter noopt tot
afwijking:
1. Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (vrijheidsstraffen en -maatregelen)
2. Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (tbs)
3. Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (jeugd)
Aspecten zijn weer in lagere regelgeving uitgewerkt; AMvB’s (De Penitentiaire maatregel (Pm),
Reglement verpleging ter beschikking gestelden en het Reglement justitiële jeugdinrichtingen),
ministeriële regelingen (regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden, regeling tijdelijk
verlaten van de inrichting) en huisregels van verschillende inrichtingen, als uitwerking van de regeling
model huisregels penitentiaire inrichtingen. Daarnaast is het ongeschreven recht en het internationaal
recht (mensenrechtenverdragen) van belang. Het EHRM houdt de benadering van gelegitimeerde
beperkingen voor: gedetineerden kunnen aanspraak maken op de in het EVRM en daarbij behorende
protocollen neergelegde grondrechten (wel beperkingen mogelijk ex leden 2). Het EU-recht is ook in
toenemende mate van belang voor het sanctierecht. Ten slotte zijn internationale aanbevelingen van
belang.
Straffen en vergelden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, door iemand te straffen wordt diegene
persoonlijk verantwoordelijk gehouden voor het feit. Straffen zijn gegrond op het verleden. Dat de
straf de mate van schuld niet mag overtreffen, is een lijn die de HR niet volgt. Indien noodzakelijk
kunnen ter maatschappijbescherming toepassing van maatregelen voorkomen. Maatregelen kunnen
,leed meebrengen, maar de grondslag is niet gelegen in schuld van de verdachte aan het feit. We
kennen beveiligingsmaatregelen: deze beogen de samenleving te beschermen tegen een bepaald
gevaar. Ze zijn toekomstgericht en strekken ertoe de oorzaken van het strafbare gedrag weg te nemen.
Herstelmaatregelen hebben een reperatoir karakter; ze proberen negatieve gevolgen van het delict op
te hebben. De vrijheidsbeperkende maatregel is een middenpositie tussen beide. Het onderscheid
tussen straf en maatregel is in de praktijk niet altijd strak te maken. In art. 14a e.v. Sr staat een
algemene regeling voor geheel en gedeeltelijk voorwaardelijke straffen, deze is er voor maatregelen
niet, daar wordt per geval bekeken of het kan. Voorwaardelijke oplegging is niet mogelijk, als
daarvoor geen wettelijke regeling is getroffen. Bij de voorwaardelijke veroordeling geldt altijd de
algemene voorwaarde dat voor het einde van de proeftijd geen strafbaar feit mag zijn begaan. Bij de
vrijheidsbeperkende maatregel is dat niet het geval. Art. 9 Sr kent hoofdstraffen (gevangenisstraf,
hechtenis, taakstraf en geldboete) en bijkomende straffen (ontzetting van bepaalde rechten,
verbeurdverklaring en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak). Bijkomende straffen kunnen
afzonderlijk van een hoofdstraf worden opgelegd en met andere bijkomende straffen. Ook
hoofdstraffen kunnen in combinatie worden opgelegd. De rechter heeft veel vrijheid bij het opleggen
van straffen en ook kennen we art. 9a Sr. De wetgever geeft de rechter weinig richtsnoeren voor de
straftoemeting, voor een geldboete is dit ex art. 24 Sr iets concreter. Wel kennen we de
oriëntatiepunten van het OM en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. In art. 9 lid 4
Sr is een beperking van het cumuleren van een taakstraf en een gevangenisstraf te vinden. Maatregelen
kunnen met bijkomende straffen worden gecombineerd. Hoofdstraffen en maatregelen ook, maar hier
verbindt de HR wel grenzen aan. In art. 10 Sr is opgenomen dat de duur van een tijdelijke
gevangenisstraf maximaal 18 jaar is, voor straffen met een hoger maximum kennen we art. 10 lid 3:
gevangenisstraf van maximaal 30 jaar in die gevallen waarin op het feit levenslang is gesteld, maar de
rechter een tijdelijke straf kiest. De levenslange gevangenisstraf kan langer dan 30 jaar duren. Art. 18
Sr bevat een soortgelijke regeling voor hechtenis (max. 1 jaar/max. 1 jaar en 4 maanden). Bijzondere
strafmaxima worden incidenteel verhoogd. De strafminima zijn over het algemeen laag: voor
gevangenisstraf een dag (art. 10 lid 2 Sr). Taakstraf heeft een maximum van 240 uur (art. 22c lid 2 Sr)
en een uur als minimum. De geldboete kent een minimum van 3 euro (art. 23 lid 2 Sr) en een
maximum aan de hand van boetecategorieën (art. 23 lid 4 Sr). Bijkomende straffen kennen eigen
regelingen, zoals de verbeurdverklaring die naar haar aard begrensd is door de verbeurd te verklaren
voorwerpen. Bijzondere omstandigheden beïnvloeden het strafmaximum van bepaalde feiten. Straf
verhogende omstandigheden zijn gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde delicten is een straf
verlagende omstandigheid. Strafverzwarende omstandigheden moeten worden ten laste gelegd, wil het
hogere strafmaximum van toepassing zijn. De straf verhogende omstandigheden doen niet af aan de
absolute wettelijke strafmaxima van art. 10 lid 3 en 4 en art. 18 lid 2 en 3 Sr. Met straf verlagende
omstandigheden dient de rechter rekening te houden terwijl de wetgever bij de formulering van de
straf verhogende omstandigheden verschillende benaderingen hanteert. Indien er sprake is van
meerdaadse samenloop (art. 57 e.v. Sr) strekt het stelsel van beperkte cumulatie zich slechts uit tot
vrijheidsstraffen die voor misdrijven worden gepleegd. Art. 63 Sr verplicht om rekening te houden met
niet gelijktijdig berechtte feiten. Een toets in drie stappen:
De rechter gaat na welke de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest
als alle feiten gevoegd zouden zijn behandeld
De rechter mag in geen geval een hogere vrijheidsstraf opleggen dan het maximum dat zou
kunnen worden opgelegd in geval van voeging minus de reeds opgelegde straffen
De rechter mag in geen geval de maximumduur van de vrijheidsstraf die is gesteld op het te
berechten feit overschrijden
In geval van eendaadse samenloop en voortgezette handeling kennen we absorptie: er wordt slechts
een strafbepaling toegepast, degene met de zwaarste hoofdstraf (de volgorde in art. 9 Sr is leidend).
Het rechterlijk pardon: art. 9a Sr, geheel afzien van de rechter van het opleggen van een straf of
maatregel bij geringe ernst van het feit, persoonlijkheid van de dader of omstandigheden waaronder
het feit is begaan dan wel die zich nadien hebben voorgedaan. Art. 9a Sr is een bevoegdheid. Bij de
bijzondere voorwaarden voor de oplegging van de verschillende maatregelen staat veelal afzonderlijk
vermeld dat oplegging kan geschieden in combinatie met de toepassing van art. 9a Sr. Iemand wordt
schuldig verklaard, dat kan voldoende zijn voor de toewijzing van een BP.
,Plicht tot tul van rechterlijke beslissingen, art. 6:1:1 Sv. art. 6:1:16 Sv: tul pas nadat een uitspraak
onherroepelijk is. Bij een voorwaardelijke veroordeling kan de rechter onder omstandigheden bij
uitspraak bepalen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, art. 14e Sr. Als er geen
rechtsmiddel wordt ingesteld, kan de straf onmiddellijk aansluitend aan de voorlopige hechtenis
worden tenuitvoergelegd, art. 6:2:2 Sv. Wordt wel een rechtsmiddel ingesteld, dan kan de voorlopige
hechtenis worden verlengd, art. 75 Sv. Als gratie wordt verleend blijft tul achterwege. Art. 6:7:2 en
6:7:3 Sv kennen regels over de opschortende en schorsende werking van gratieverzoeken. Het recht tot
tul van een sanctie kan komen te vervallen, art. 6:1:22 Sv. De tul-termijn is een derde langer dan de
vervolgingsverjaring (art. 70 Sr). De tul-termijn is niet beperkt voor gevallen die niet verjaren. De tul-
termijn van overtredingen is 4 jaar. De tul-termijn begint te lopen op de dag na die waarop de
rechterlijke uitspraak of strafbeschikking kan worden ten uitvoer gelegd, art. 6:1:23 Sv. Art: 6:1:21
Sv: recht tot tul van straf of maatregel vervalt bij dood van veroordeelde. Dat geldt ook voor
vermogenssancties, op 2 uitzonderingen na: uitvoering maatregel tot ontneming wederrechtelijk
verkregen voordeel en art. 13 lid 1 WED verbeurdverklaring in economische zaken. Voor onttrekking
aan het verkeer is geen uitzondering gemaakt. Vordering BP is geen straf of maatregel, dus dat kan
ook na de dood. Schadevergoedingsmaatregel kan niet. Als iemand na een vonnis aan een psychische
stoornis is gaan leiden, kan een gerecht opschorting van de tul bevelen, art. 6:2:3 Sv. Er moet dan
daadwerkelijk sprake zijn van een behandeling voor de stoornis, voor zover die mogelijk is.
Hoofdstuk 3: Verdeling van verantwoordelijkheden
Art. 6:1:1 Sv: tul van rechterlijke beslissingen en strafbeschikkingen geschiedt door de minister. Hij
maakt hierbij gebruik van het CJIB, AICE, DJI en 3 reclasseringsorganisaties (3RO). In art. 6:1:11 en
6:4:20 Sv zijn bevoegdheden van de minister om de tul van rechterlijke beslissingen te beëindigen
opgenomen. Het is de taak van het OM om aan de minister te bevestigen dat een beslissing
executeerbaar is. De plicht tot tul bestaat zelfs als de rechter zijn straftoemetingsvrijheid te buiten is
gegaan. OM moet zich inspannen de vervolgde op te sporen, maar is niet tot het onmogelijke
gehouden. Het incidenteel vervroegd ontslag bij een celtekort verleend door de minister uit 2008 geldt
sinds 2020 niet meer. Op de executieplicht zijn twee uitzonderingen aangenomen:
1. Tul van een straf of maatregel is onrechtmatig als een veroordeelde of (voormalig)
medeverdachte de rechtshang aan het EHRM heeft voorgelegd en de uitspraak tot de slotsom
noopt dat er geen sprake is geweest van een eerlijke behandeling ex art. 6 EVRM.
2. Tul van een gevangenisstraf kan worden ingekort indien het EHRM heeft aangenomen dat een
in het kader van de tul van de betreffende straf een verdragsschending was opgetreden.
Art. 6:1:2 Sv houdt een voortvarende executie in, onder omstandigheden kan dat indien dat niet het
geval is een schending van art. 2 EVRM inhouden. Art. 6:1:1 lid 2 Sv: OM dient de te executeren
beslissing binnen 14 dagen nadat deze voor tul vatbaar is geworden te verstrekken. Hier is geen
strafprocessuele consequentie aan verbonden. Ingevolge art. 6:1:10 Sv bestaat er een
adviesmogelijkheid bij of na de verstrekking van de beslissing aan de minister. De minister kan het
OM ook verzoeken om later nog aanvullingen op het advies te geven. Bij de portefeuilleverdeling van
het ministerie van J&V heeft de minister voor rechtsbescherming de uitvoeringsketen strafrechtelijke
beslissingen toebedeelde gekregen. Mandaat is mogelijk, art. 6:1:4 Sv waarbij ook de
bestuursrechtelijke mandaatregel van toepassing zijn. Er bestaan ook wettelijk geregelde
bevoegdheden voor ambtenaren (attributie). Art. 6:1:5 Sv maakt het voor de minister mogelijk om een
beroep op anderen te doen, dit moet worden onderscheiden van mandaat. Het gebruik van dergelijke
laten komt niet in aanmerking in geval een ambtenaar door de wet een executiebevoegdheid is
toebedeeld. Voor ambtenaren die op mandaat basis handelen, is het geven van een last overbodig. De
minister is verplicht te executeren en ook is de volgorde waarin strafrechtelijke vrijheidsbeneming
wordt ten uitvoer gelegd formeel geregeld dit is te vinden in art. 1:2 en 1:4 van het besluit
tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Het CJIB is een uitvoeringsinstantie onder leiding,
organisatie en beheer van de minister van J&V. De taak is het coördineren van de onder de regie van
de minister vallende tul van strafrechtelijke sancties. Het AICE is een onderdeel van het CJIB
(verkeerstoren). Namens de minister informeert het AICE de betrokken ketenpartners ten behoeve van
de tul en bewaakt het centraal de voortgang en de termijnen. Ze zorgen beide voor het verstrekken van
de lasten tot tul aan de uitvoeringsorganisaties, die zorgen voor de feitelijke tul van strafrechtelijke
beslissingen. Tul dient daadwerkelijk te worden gerealiseerd en persoonsgericht te zijn. De PI’s in NL
, vallen onder de DJI. De DV&O verzorgt het vervoer van arrestanten, gedetineerden en vreemdelingen
tussen de verschillende inrichtingen en van en naar instanties als de rechtbank. DGV adviseert de
politieke en ambtelijke leiding van de DJI over de geestelijke verzorging in de justitiële inrichtingen.
Het NIFP is het kennisinstituut voor forensische psychiatrie en psychologie, het is een samenvoeging
van het PBC en de FPD. BIV speelt een rol bij de aanpak van personele veiligheidsvraagstukken. De
DJI is een agentschap van het ministerie van J&V. De PI’s zijn ondergebracht in regionale clusters,
onder leiding van een algemeen directeur. Plaatsing en overplaatsing van gedetineerden is een taak
van de Divisie Individuele Zaken van de JI. De Divisie Forensische Zorg van de DJI is
verantwoordelijk voor de inkoop van forensische zorg en het stellen van eisen aan de kwaliteit.
Het uitgangspunt is dat de rechter de wijze van tul niet bepaald, neemt niet weg dat de rechter zich
daar in bepaalde gevallen over uitlaat. Het staat hem vrij om bij de strafoplegging rekening te houden
met de wijze waarop de voorlopige hechtenis is ten uitvoer gelegd. Het is ook denkbaar dat de rechter
de te verwachten tul verdisconteert in zijn strafoplegging. In art. 15 lid 4 Pbw dienen aanwijzingen van
de rechter bij de tul in aanmerking te worden genomen, maar dit is niet bindend. In de praktijk is de
rechter terughoudend met het geven van aanwijzingen. De rechter is niet gehouden, maar wel bevoegd
om de aard van de werkstraf in het vonnis/arrest te vermelden. Art. 37b lid 2 Sr biedt een
uitdrukkelijke grondslag voor een specifiek advies over de tul in geval van een gevangenisstraf + tbs
met dwangverpleging. Een spoedige behandeling kan aangewezen zijn i.v.m. de ernst en de aard van
de stoornis waaraan de verdachte lijdt. In sommige gevallen (tbs) is voorzien in een procedure waarin
de rechter beslist of de termijn van de sanctie moet worden verlengd, art. 38d lid 2 Sr. Bij de plaatsing
in een inrichting voor stelselmatige daders kan de rechter, ook ambtshalve, tussentijds beoordelen of
de voortzetting van de tul van de maatregel noodzakelijk is, art. 38n lid 3 Sr. Bij voorwaardelijke
modaliteiten worden er voorwaarden verbonden en in geval van een overtreding kan de rechter de tul
van de voorwaardelijke straf bevelen, art. 6:6:21 lid 1 Sv. Bij een werkstraf wanneer deze niet is
aangevangen, geen medewerking is verleend aan het vaststellen van de identiteit of de taakstraf niet
naar behoren is verricht, wordt vervangende hechtenis toegepast, art. 6:3:3 Sv. De strafrechter kan het
aan voordeelsontneming opgelegde bedrag verminderen of kwijtschelden, art. 6:6:26 Sv. Soms heeft
de rechter een adviserende taak, zoals bij gratie. Art. 6:2:3 Sv: tul kan worden opgeschort wegens een
ziekelijke stoornis van de geestesvermogens.
Reclassering vervult een taak bij de advisering over de uitvoering van de vrijheidsbeperkende en -
benemende sancties. Zij organiseren werkstraffen en houden toezicht op de naleving van bijzondere
voorwaarden. Zij stellen ook een indicatiestelling op voor forensische zorg en de plaatsing in die zorg
namens de minister. Contact met de reclassering voor verdachten en veroordeelden is in de regel niet
vrijblijvend. De reclassering is ingekapseld in de strafrechtsketen en afhankelijk van opdrachten van
de rechter, de minister, het OM dan wel de DJI. De reclassering is te verdelen in drie organisaties
(3RO): Reclassering Nederland met de afdeling Jeugdzorg en Reclassering van het Leger des Heils en
de Stichting Verslavingsreclassering GGZ. Zij onderscheiden zich naar doelgroep. De reclassering is
in het huidige sanctierecht een belangrijke schakel. Ze bezoeken (in opdracht van justitie) verdachten
in voorlopige hechtenis, geven advies over de op te leggen straf/maatregelen of de verlenging van tbs.
Daarbij ligt de nadruk op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De
inschatting van het recidiverisico wordt bepaald aan de hand van speciaal ontwikkelde modellen, zoals
de RISc. Bij de uitvoering van de taakstraf heeft de reclassering een centrale rol: zorgen voor aanbod
van projecten en controleren en begeleiden de uitvoering. Bij bijzondere voorwaarden zijn zij de
toezichthoudende instantie, maar het OM blijft formeel belast met het toezicht, art. 6:3:14 Sv. Verder
zijn ze betrokken bij de ontwikkeling van gedragsinterventies met het oog op het terugdringen van
recidive. Art. 29 e.v. Reclasseringsregeling kent een klachtenregeling, veroordeelden kunnen een
klacht indienen bij een commissie die onafhankelijk is van justitie en reclassering. Gemeenten hebben
geen betrokkenheid bij tul van sancties. Maar bij plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase zijn
adviezen van het college van B&W van betekenis. Gemeente is betrokken bij de nazorg van volwassen
(ex-)gedetineerden.
Hoofdstuk 11: Overige bijkomende straffen