HOOFDSTUK 1.
Vrije tijd is moeilijk te definiëren aangezien het niet iets tastbaars is. Het is voor iedereen anders.
Wat voor je ouders een lekker etentje is, kan voor jou een verplichte avond zijn.
Objectieve benadering van vrije tijd: gebaseerd op feiten. (Kwantiteit = hoeveel vrije tijd in uren)
Residuele formule:
Vrije tijd = alle tijd – arbeid – onderwijs – zorgtaken – persoonlijke tijd
Zorgtaken: taken die te maken hebben met de zorg voor anderen & huishoudelijk werk
Persoonlijke tijd: slapen, eten, drinken, douchen etc.
Residuele definitie: overblijfsel, tijd die overblijft
Subjectieve benadering van vrije tijd: kun je alleen van vrije tijd spreken wanneer de persoon zelf
het op dat moment als vrije tijd ervaart. (Kwaliteit = ervaring, beleving)
Vrije tijd: tijdseenheid (Objectief)
Vrijetijd: over de sector, de beleving en/of gedrag van consument (Subjectief)
Cultuurafhankelijkheid van vrije tijd: In elk cultuur zullen vrijetijdsbesteding en -beleving
grotendeels onvergelijkbaar zijn.
Bijv. Nederlanders zijn continu aan het verplaatsen en zijn verbonden met internet, hebben relatief
veel geld, gaan naar casino’s bezoeken rockconcerten. In China hebben ze een gebrek aan middelen,
ook zijn familiebanden enorm belangrijk. Zij spenderen vrije tijd met familie.
Wereldwijd vrijetijd: activiteiten als sociale contacten, muziek en dans, alcohol en drug.
Welvarende landen: hebben relatief meer vrije tijd doordat ze het werk uit handen laten nemen
door bijvoorbeeld oppassen. (Objectief)
Het is dus belangrijk om je te realiseren vanuit welke culturele context je handelt, wat zij onder vrije
tijd verstaan en hoeveel vrije tijd ze hebben.
1
, HOOFDSTUK 2
Sociaal fenomeen: Vrije tijd is onlosmakelijk verbonden met het menselijk handelen
Standenmaatschappij: maatschappelijke groepen met alle hun eigen rechten en plichten
Grote verschillen tussen vrije tijd nu en tot circa 1850:
• Maatschappelijke groepen (geestelijkheid, adel, burgers en boeren)
• Vrijetijd was geen vanzelfsprekendheid voor iedereen, het was voor de elite
• Vrijetijdsbesteding had niks te maken met consumptie, simpele activiteiten zonder een
duidelijke organisatie, laat staan als economisch fenomeen, waar je geld aan kon
verdienen/uitgeven.
Vrije tijd circa 1850 tot 1920:
Doordat de industriële revolutie begon werden mensen vervangen door machines
Hierdoor veranderde standenmaatschappij in klassenmaatschappij waar in de verschillen van adel
tot boeren minder werden. Sinds toen hadden mensen bewuste “vrije tijd”. (Bier drinken, prostitutie)
Vrije tijd circa 1920 tot 1990:
Mensen begonnen ook in hun vrije tijd aan sport en cultuur (verengingen & bioscopen)
De commerciële vrijetijdsindustrie was geboren. Openen van cafés, kermissen, casino’s & bios.
Redenen voor opkomst vrijetijdsindustrie //1960:
• Arbeidswet //1919: max. 8 urige werkdag
• Vrije zaterdag //1960: 5-daagse werkweek van 8 uur.
• Meer arbeid dan arbeidskracht: lonen stegen. (Dus meer geld te besteden)
• Opkomst personenauto: buiten eigen woonwijk vrijetijd doorbrengen
• Opkomst TV: hele wereld was te zien in eigen woonkamer.
Neoliberalisme: de overheid houdt zich minder bezig met taken die door commerciële bedrijven
uitgevoerd kunnen worden. → Overheid minder gaan bemoeien met de vrijetijdssector.
(T) tijd = die een mens ter beschikking heeft, dit bestaat uit
(A) arbeid
(V) Vrije tijd
Oftewel: T= A+V of V= T-A
Punt Y: Werkeloos, geen inkomen maar wel veel vrije tijd
Punt X: Hoe meer je werk, hoe meer inkomen, hoe minder
vrije tijd.
Emotionele arbeid: Netwerken, jezelf presenteren aan anderen en andere op een juiste manier
behandelen. (Fabriek werk en boeren valt hier niet onder)
Grens van Leisure verdwijnt: door bijvoorbeeld op vakantie te gaan voor inspiratie, in cafe’s kennis
uit te wisselen met andere.
2
, HOOFDSTUK 3:
Alle mensen leven samen, alleen de manier waarop verschilt.
Maatschappij: word vaak afgebakend door landgrenzen, geheel dat met elkaar verbonden zijn en
geordend worden door een staat (overheid)
Sociologie: wetenschap die bestudeerd hoe mensen met elkaar samenleven, en hoe de verschillende
culturen te verklaren zijn.
Sociale structuur: een netwerk van mensen die met elkaar verbonden zijn.
Hiernaast zie je een organogram van een bedrijf, dit brengt in
kaart welke functies er zijn en hoe de hiërarchische ordering is
(machtigste in het bedrijf bovenaan)
Ook hoe verder je van elkaar afstaat, hoe verder dit in de sociale
werkelijkheid ook is.
Hier zie je een figuur met bekende van Leo, doormiddel van de pijlen zie je
hoe de Hiërarchische verschillen worden aangegeven. Trainer en
leidinggevende met een pijl. De rest een streep = harmonieuze relatie. Met
zijn buurman heeft hij op het moment een conflictueuze relatie.
Harmonieuze relatie: ookwel sociale integratie
Natuur: Alles wat zonder invloed van het menselijk handelen ontstaat
Cultuur: alles wat als gevolg van het menselijk handelen ontstaat.
Cultuur in brede zin;
• Maatschappelijke natuur: omvat alle materiële en immateriële elementen die door de
mensen binnen de samenleving voorgebracht zijn en overgedragen worden op de volgende
generatie
• Materiële cultuurelementen: tastbaar; architectuur en literatuur, kleding,
gebruiksvoorwerpen, werktuigen
• Immateriële cultuurelementen: niet-tastbaar; geloof, waarden en normen, gewoonten,
rituelen.
Cultuur in enge zin: onderdeel van de cultuur in brede zin waarbinnen de kunstzinnige uitingen tot
stand komen.
Elitaire cultuur: hoge cultuur, kunstzinnige uitingen als filosofische literatuur of opera) die alleen
voor een beperkte groep van de maatschappij met cultureel kapitaal toegankelijk is
Populaire cultuur: lage cultuur, kunstzinnige uitingen die volksvermaak tot doel hebben (musical,
concerten, films)
3