Media-explosie H6 Massa en publiek
6.1 Massabegrip
Massa – een ongeordende hoeveelheid stof.
Massa met betrekking tot mensen – een grote hoeveelheid mensen.
Massa geringschattend – een ongeorganiseerde, niet zelfdenkende en gemakkelijk te beïnvloeden
groep mensen.
Normatief gebruik van het begrip massa heeft de theorievorming en het onderzoek van
massacommunicatie en massamedia sterk beïnvloed.
Vertrossing – typering van het massavermaak dat werd uitgezonden door de TROS, een nieuwe
omroep die zich vooral op het gewone volk richtte.
6.2 Van massa naar publiek
Massacommunicatie is steeds minder gericht op massa’s in de zin van een ongeordende verzameling
van heel veel mensen. De huidige massa is geïndividualiseerd. De uniforme massa van vroeger is het
pluriforme en veelkoppige publiek van nu.
Publiek – de verzameling van alle publieksgroepen. In het Engels komt het beter naar voren, dan is er
sprake van het meervoud ‘audiences’.
6.3 Modern publiek
Het publiek is geen massa meer. Het moderne publiek kent geen vaste sociale klasse en geen vaste
bevolkingsgroep. Iedereen maakt deel uit van verschillende publieksgroepen.
Het publiek nu is heterogeen en pluriform, het is veelkleurig, veelsoortig en heeft geen vaste
samenstelling.
Het publiek kan gelijktijdig en ongelijktijdig via de media worden bereikt, bestaat uit een veelvoud
van mensen die in sommige situaties door dezelfde doelstellingen en belangen met elkaar verbonden
kunnen zijn.
Welke publieksgroepen zijn voor mijn organisatie van belang? Belangrijk om te weten, met behulp
van marktsegmentatie kun je de kenmerken van een concrete publieksgroep beschrijven, zoals
leeftijd, sekse, opleiding, inkomen en woonplaats.
Je kunt je publieksgroepen ordenen aan de hand van:
1. Beroepsuitoefening
2. Mediagebruik
3. Aard van hun zakelijke relatie
6.4 Publieksgroepen en doelgroepen
Steeds minder mensen nemen kennis van dezelfde informatie, daarom worden publieksgroepen
kleiner en heterogener. Je moet daarom per situatie jouw specifieke publieksgroep beschrijven.
Publieksgroepen moet je niet verwarren met doelgroepen.
Publieksgroepen - altijd aanwezig. Je hebt er als organisatie gevraagd en ongevraagd mee te maken.
Het is iedere verzameling van burgers, consumenten of organisaties die voor een organisatie
belangrijk kan zijn.
,Doelgroepen – kies je als organisatie om contact mee te krijgen, om te bereiken en te beïnvloeden.
Het is een geselecteerde groep consumenten, beslissers of bedrijven die je als zender gericht wil
benaderen.
Een organisatie kiest een doelgroep, een publieksgroep kiest een organisatie.
Een publieksgroep wordt traditioneel gebruikt in het media-onderzoek. Je kunt de brede
publieksgroep van televisiekijkers nemen en dan kijken hoelang de gemiddelde Nederlander televisie
kijkt. Die publieksgroep kun je weer onderverdelen in subgroepen en die subgroepen kun je weer
onderverdelen naar opleidingsniveau en culturele achtergrond.
6.5 Publieksgroepen en doelgroepen in de mediawereld
Een journalist denkt bij een publieksgroep niet zozeer aan de afnemers, maar zij zijn meer gericht op
de creatie van content die voor hun publieksgroep waardevol is. Zowel communicatiemanagers als
journalisten hebben te maken met de kenmerken van de moderne publieksgroep.
Door het doelgroepdenken vanuit de marketinggedachte meer centraal te zetten, werd het
commerciële karakter van de media dominanter. Bij het denken in doelgroepen gaat het niet meer
zozeer om het maatschappelijk belang, maar wordt de programmering meer bepaald door kijk- en
luistercijfers.
Inmiddels is de vervaging tussen doelgroep en publieksgroep ook terug te zien in het media-
onderzoek en in communicatiemanagement: beide termen worden steeds meer door elkaar
gebruikt.
6.6 De publieke opinie
De leden van publieksgroepen hebben een bepaalde mening. Als de deze meningen verzamelt, kun je
vaststellen wat hun gemeenschappelijke publieke mening is.
Publieke opinie – de verzameling van meningen over een onderwerp binnen een publieksgroep.
Opinieonderzoek – om te achterhalen wat de publieke opinie is. Zijn er in allerlei soorten.
Het in kaart brengen van een publieke opinie kent een vaste cyclus van drie stappen:
1. Het selecteren van informatie over een bepaald onderwerp – het echte nieuws
onderscheiden van nepnieuws en propaganda
2. Informatieverwerking – welke informatie blijft over als relevant?
3. Het tot stand komen van meningsvorming – je hebt verschillende meningen onderzocht en
hebt daardoor zelf een mening gevormd aan de hand van de meningen van anderen
,Media-explosie H7 De mediaboodschap
7.1 tekens en codes
Verbale en visuele tekens – feiten, gedachten, gevoelens, weergegeven in printmedia
Film- en televisiebeelden tekens - zijn net zo geconstrueerd als de koppen van een dagblad, ze zijn
hetzelfde als wat we zien op straat.
De gecodeerde werkelijkheid van de televisiebeelden staat dicht bij de waarnemingscodes die we
onbewust in het dagelijks leven gebruiken. Toch wijkt de gecodeerde werkelijkheidsbeleving sterk af
van de dagelijkse werkelijkheidsbeleving.
Kernvragen van boodschapsanalyse – wat is precies een teken, wat is het verband tussen een teken
en de realiteit, welke betekenissen kan een teken hebben en hoe moeten we ons het verband tussen
teken en betekenis voorstellen?
Een teken – is iets dat voor iemand voor iets anders staat. Het kunnen woorden, beelden of geluiden
zijn.
Tekengebruiker – de zender of ontvanger.
De betekenis – de wijze waarop het teken opgevat wordt.
Iedere boodschap bevat meerdere tekens en betekenislagen en kun je op meerdere manieren
interpreteren. Iedere mediaboodschap is multi-interpretabel.
Code – staat voor het hele stelsel van betekenissen met behulp waarvan bepaalde informatie wordt
overgebracht. Wanneer de zender een boodschap codeert, zet hij zijn persoonlijke gedachten om in
een aantal tekens die voor anderen te begrijpen zijn.
Coderen – het gebruiken van tekens voor vorm en inhoud van een media-boodschap.
Decoderen – het ontcijferen van tekens uit een mediaboodschap.
Tegenover de zender die codeert, staat een ontvanger die decodeert.
Iedere zintuigelijke ervaring heeft een aparte codering nodig. Zoals braillecodering (voelen) of de
toonlader voor muziek (horen). Met behulp van een analyse van verschillende soorten tekens kun je
scherper waarnemen wat er in de meeste multimediaproducties gebeurt, die spelen vaak op
meerdere zintuigen tegelijk in. Ook worden daar meerdere codesystemen gebruikt.
7.2 verschillende soorten tekens
Wil je de aard van de relatie tussen boodschap en realiteit op het spoor komen, dan moet je eerst
ordening maken in de verschillende soorten tekens:
1. Signalen en symptomen – Bij tekens die niet persoonlijk zijn bedoeld bestaat er een afspraak
tussen de tekengebruikers onderling. Dit is een conventie en heeft betrekking tot de keuze
van het gebruikte tekensysteem. Denk bijvoorbeeld aan een stoplicht. Daar is rood licht een
teken, maar in de tekenleer heet dat een signaal. Ook zijn er tekens die wel persoonlijk
bedoeld zijn, deze zijn vaak ongewild of onbewust afgegeven en zeggen veel over het
persoonlijke leven van de zender. Dit is een symptoom.
2. Iconen – bij iconische tekens wordt de relatie tussen teken en werkelijkheid gekenmerkt door
een gelijkenis. Het functioneert als teken op grond van een gelijkenis met een ander teken.
Iconische tekens worden altijd herkend en zijn geschikt om emoties over te brengen,
emoticons zijn ook iconische tekens.
3. Indices – vestigen ergens anders aandacht op. Het zijn afzonderlijke dingen en feiten die
afhankelijk zijn van datgene waarnaar ze verwijzen. Een plas op straat, verwijst bijvoorbeeld
naar een eerdere regenbui. Een voetafdruk in het zand, verwijst naar iemand die daar eerder
, heeft gelopen. Die voetafdruk fungeert als index (verwijzend teken). Indexale tekens begrijp
je meteen, want ze zijn gebaseerd op ervaringskennis die mensen gewoon leren.
4. Symbolen – er zijn ook tekens die meer figuurlijk zijn en een ander begrip vervangen. Zo’n
teken is een symbool en vervangt een ander begrip dat te complexer en abstracter is. Een
hartje, vervangt het begrip liefde. Het logo van Twitter, verwijst naar het tweetgeluid van een
vogeltje en naar het mediaplatform Twitter. Dat is ook een voorbeeld van een symbool.
7.3 De vier aspecten van een boodschap
De boodschap kent vier aspecten. Deze zijn niet altijd even dominant aanwezig:
1. Referentieel – zakelijke inhoud van de tekst. Het verwijst direct naar iets uit de werkelijkheid,
het woord stoel verwijst naar een object dat iedereen kent. Bij het referentiële niveau gaat
het om het uitwisselen van informatie en argumenten en het begrijpelijk formuleren van de
inhoud.
2. Expressief – dit is de persoonlijke uitdrukking van de zender. Het woord stoel kun je op veel
verschillende manieren uitspreken, je laat zien hoe je er zelf tegenover staat. Door jezelf te
presenteren op een bepaalde manier, geef je als zender informatie over jezelf.
3. Relationeel – de manier waarop jij als zender de ontvanger toespreekt (u, jij). Uit de
boodschap wijst een waardering.
4. Appelerend – een beroep doen op de ontvanger. De zender wil wat bereiken bij de
ontvanger.
7.4 Denotaties en connotaties
Denotatie – het deel van de betekenis van een woord dat voor iedere taalgebruiker op dezelfde
manier verwijst naar een stuk werkelijkheid, oftwel het referentiële niveau. Het is de cognitieve
standaardbetekenis van een woord of beeld. Dat betekent dat het de eerste betekenis is die je aan
een teken toekent.
Connotaties – de voorstellingen die buiten de feitelijke verwijzende betekenis liggen. Ze bevatten
tweede, derde, vierde en vijfde betekenissen, de betekenissen die je persoonlijk geeft aan een woord
of beeld. Welke associaties krijg je erbij? Die associaties zijn de connotaties.
Het verschil tussen een denotatie en een connotatie – denotatie verwijst naar de letterlijke betekenis
van het woord en connotatie verwijst naar de bijkomende betekenissen van een woord.
7.5 Inkadering en inkleuring: framing en labelling
Framing – bepaalt hoe we de kern van de mediaboodschap moeten zien. Het laat een deel zien van
de werkelijkheid. Frames zijn mentale constructies die bepalen hoe we de wereld zien en het vindt
plaats in reclame, media, de politiek en de wetenschap.
Framing bij politieke thema’s – publieke debatten analyseren en inzicht krijgen in de achtergrond van
de genomen beslissingen. Via agendavorming kunnen politieke groepen op de media-agenda komen
en zo de beleidsagenda van de overheid bepalen. Framing betekent dan dat je de voorstellingen over
het issue bij politici en publieksgroepen probeert te beïnvloeden.
Kenmerken van een goed frame:
Het frame blijft in het geheugen zitten
Het frame treft de kernwaarden van de tegenstander, die als boef of sukkel wordt weggezet
Het frame zorgt ervoor dat mensen makkelijk over te halen zijn om het ergens mee eens te
zijn.