Week 2
Bezit en houderschap
Feitelijke machtsuitoefening van personen ten aanzien van goederen is
van oudsher een belangrijk aanknopingspunt geweest om conclusies over
de gerechtigdheid te kunnen trekken. Met de begrippen bezit (possessio)
en houderschap (detentio) betrekt het goederenrecht die wereld van de
feiten bij de wereld van het recht. De analyses van beide begrippen en de
vele voorbeelden die het Romeinse recht daarvan geeft kunnen nog
steeds in hedendaagse handboeken goederenrecht worden aangetroffen.
Bezit is iets heel anders dan eigendom. Bezit betreft het feitelijke aspect
van de handeling maar ook een normatief. Let op de hedendaagse
definitie: bezit is het houden van een goed voor zichzelf (art. 3:107 BW).
‘Houden’ betreft de feitelijke naar buiten toe kenbare machtsuitoefening.
Wie niet voor zichzelf houdt, maar voor een ander is geen bezitter, maar
houder in de zin van detentor. Dat uitoefenen van macht geschiedt met
een gedachte: de zaak is van mij, en ik mag dat doen. Of dat zo is, wordt
beantwoord aan de hand van aan zeer omvangrijke casuïstiek ontleende
gedetailleerde regels (art. 3:108 BW). Voor een deel zijn die regels in ons
wettelijk systeem neergelegd - in de artt. 3:107 e.v. Bezit speelt een
belangrijke rol bij verkrijging van goederen, bij overdracht van roerende
zaken en bij verkrijgende verjaring.
Numerus clausus
Niet alleen de goederenrechtelijke rechten (eigendom en beperkte
rechten) vormen een gesloten stelsel (art. 3:81 BW), maar ook de wijzen
van verkrijging van goederen (art. 3:80 BW). Die geslotenheid van het
goederenrecht kreeg pas in het arrest Blaauboer-Berlips (1905) zo
expliciet gestalte. Ons oude Burgerlijke wetboek (1838) kende een
opsomming in artikel 584: Men kan op zaken hebben, het zij een regt van
bezit, het zij een regt van eigendom, het zij een regt van
erfgenaamschap, het zij een vrugtgenot, het zij een regt van
erfdienstbaarheid, het zij een regt van pand of hypotheek. Deze
opsomming beschouwt bezit en erfgenaamschap – heel anders dan nu –
als zakelijke rechten. Dat werd in rechtspraak en rechtswetenschap –
zeker sinds het arrest Blaauboer/Berlips heel anders gezien. Wat daar ook
van zij – deze opsomming van vijf zakelijke rechten (waarbij pand en
hypotheek tezamen moeten worden genomen, evenals vrugtgenot en
erfdienstbaarheid) is bekend geworden als de ‘pentarchie van Hahn’
(Heinrich Hahn 1605-1669) die op grondslag van het Romeinse recht tot
dit vijftal zakelijke rechten kwam.
Pas in recente tijd kreeg dit fundamentele perspectief op het
goederenrecht aandacht. Twee proefschriften werden geschreven, van
T.H.D. Struycken (De numerus clausus in het goederenrecht (2007) en van
B. Akkermans (The Principle of Numerus Clausus in European Property
Law (2008).
, WEEK 2, WERKGROEP 1
VOORGESCHREVEN STOF
Literatuur
Brahn/Reehuis: hoofdstuk 2.2, hoofdstuk 3, hoofdstuk 5, hoofdstuk
10.1 t/m 10.5
Jurisprudentie
HR 3 maart 1905, W 8191 (1905); Blaauboer/Berlips