Week 8
Synthese
Goederenrecht en verbintenissenrecht zijn verschillende rechtsgebieden. Bij de behandeling
van de goederenrechtelijke onderwerpen in de afgelopen weken zijn de verschillen duidelijk
zichtbaar. Goederenrecht handelt over rechten op goederen, verbintenissenrecht over
rechten jegens personen; goederenrechtelijke rechten werken tegen eenieder,
vorderingsrechten tegen bepaalde personen. Goederen moeten voldoende bepaalbaar zijn
(specialiteitsvereiste) en worden juridisch als een eenheid gezien, hoofdzaak inclusief
bestanddeel. In het verbintenissenrecht is voldoende als de betrokken debiteur en crediteur
weten waarop de verbintenis betrekking heeft. Goederenrechtelijke rechten kennen
goederenrechtelijk gevolg en zijn onderworpen aan de prioriteitsregel - zo niet
vorderingsrechten. Goederenrechtelijke rechten vormen een gesloten stelsel - numerus
clausus. Het aantal rechten is door de wet gegeven, en ook de inhoud is dwingend
voorgeschreven. Het werd door het arrest HR 3 maart 1905, W. 8191 (Blaauboer/Berlips)
krachtig als geldend recht neergezet en het is sinds 1992 een wettelijke hoeksteen (art. 3:81
en 3:84 lid 3 BW) van ons goederenrecht. Het verbintenissenrecht is een open systeem -
verbintenissen moeten passen in het stelsel van de wet en aansluiten bij geregelde gevallen
(artikel 6:1 BW en HR 30 januari 1959, NJ 1959, 548 (Quint/Te Poel), overeenkomstenrecht
kent het beginsel van contractsvrijheid. De tegenstelling tussen beide rechtsgebieden kan in
meerdere of mindere mate in alle jurisdicties worden aangetroffen - het meest herkenbaar in
de Civil law jurisdicties die een herkomst uit het Romeinse recht kennen. In de
rechtsvergelijking herkennen we het onderscheid door de gebruikte terminologie: personal
rights, tegenover property rights, real rights of rights in rem. Voor al die onderscheidende
kenmerken is natuurlijk een reden: rechtszekerheid en voorspelbaarheid voor derden.
Maar is een dergelijk rechtsgebied met al die beginselen en dwingende bepalingen niet star
en inflexibel? Kan het wel met de ontwikkelingen in de (internationale) rechtspraktijk
meegaan? Dat blijkt al eeuwenlang te kunnen, ook in de laatste kwart eeuw na de invoering
van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, met behoud van bovengemelde karakteristieken.
De wetgever, vanuit Brussel maar vooral uit Den Haag, heeft een aantal wetswijzigingen
aangebracht. Ook onze Hoge Raad heeft met (soms baanbrekende) uitspraken het
goederenrecht gevormd. Er is bovendien over alle onderwerpen gedebatteerd in de literatuur.
Dat die flexibiliteit mogelijk is ligt aan de inhoud van het goederenrecht.
Beschikkingshandelingen (dat zijn rechtshandelingen, art. 3:33 BW) ten aanzien van goederen
verlangen een geldige rechtsgrond (titel - vaak een overeenkomst, zie onder meer de artt.
6:213 en 6:248 jo 6:216), waarmee het verbintenissenrecht (en uiteindelijk ook de
redelijkheid en billijkheid) direct met het goederenrecht in verbinding staat. Het
goederenrecht kent open normen (zoals de verkeersopvattingen), en zowel de interpretatie
van wettelijke begrippen als de kwalificatie van de feiten biedt die flexibiliteit – ook al is het
ten behoeve van derden een dwingendrechtelijk rechtsgebied. Dat laat het hedendaagse
goederenrecht in zijn lange geschiedenis goed zien.
, WEEK 8, WERKGROEP 1
VOORGESCHREVEN STOF
Literatuur
Brahn/Reehuis: hoofdstuk 12 en hoofdstuk 20.4
Lokin, Prota, Hoofdstuk IV, nrs. 68-76