Diagnostiek betekent ‘kennis door kijken’.
- Bij observaties soms bedsite tests (informeel, zoals vragen welke dag het is).
- Vroeger alleen observaties, maar volgens Wernicke was er meer conceptuele
representatie aangetast bij meer ontregeling in hersenen.
- Luria zei dat vermogens worden aangeleerd en focuste op observaties tijdens
testafname i.p.v. prestaties.
o Galton zag intelligentie als enige aangeboren functie (en de rest via zintuigen).
o Binet berekende als eerst IQ.
o Later werden normscores en psychometrie toegevoegd.
o Psychograaf: testbatterij van Rossomilo voor psychologisch profiel.
o Franz deed grondig onderzoek (interview, tests, etc.).
o Functionele school (James) vs. structurele school (Wundt).
- Hypothese-toetsend diagnostisch onderzoek is een compromis tussen test-gerichte
en observatie-gerichte benadering.
- Diagnostiek volgens moderne neuropsychiatrie observatie, hypotheses,
psychometrisch verantwoorde testen & interpretatie.
Iedereen die vindt dat een NIP-psycholoog verkeert handelt, kan een klacht indienen. Deze
kan worden afgewezen als de klager anoniem is of er geen belang bij heeft.
- Na acceptatie schrijft klager klaagschrift en psycholoog een verweerschrift (2x en
daarna een zitting).
o Resultaat voorbeelden: waarschuwing, schorsing, of ontzegging lidmaatschap.
- NIP-code bestaat uit wetten, waarden, doelen en normen.
o Belang van individu.
Informatie moet verbaal en schriftelijk.
Alleen taken uitvoeren waartoe je bekwaam bent.
o Eenduidigheid (integriteit).
o Alleen onderzoeksmethodes waarvoor je gekwalificeerd bent & psychometrie
bijhouden.
o Rapportage (o.a. specifieke vraagstelling, geldigheidsduur, niet onnodig
uitweiden).
o Vermelden wie wat heeft gedaan & onderlinge geheimhouding.
o Cliënt informeren over heteroanamnese (en toestemming vragen).
o Dossier alleen in te zien door directe betrokkenen. En max. 15 jaar bewaren.
Functie = geheugen, reddingsboei & wapen bij klachtenprocedure.
o Soms uitzonderingen (bv. vertrouwelijkheid breken bij gevaar).
o Vanaf 16 jaar wilsbekwaam (zo niet; vertegenwoordiger nodig).
Doel neuropsychologisch onderzoek cognitieve, emotionele en gedragsconsequenties
onderzoeken.
, Hypothese toetsend model (elke assessment als onderzoek):
- Klinische assessment (interview, achtergrondinfo) beperking in functioneren
vaststellen & hypotheses vormen.
- Tests kiezen (meerdere metingen van zelfde construct & keuze o.b.v.
psychometrische kenmerken).
- Testen (gestandaardiseerde afnames & ken sterktes/zwaktes van de test).
- Integratie.
- Rapportage (professioneel en begrijpelijk).
- Feedback geven (professioneel en begrijpelijk, maar ook flexibel/empathie/troost).
Kijk of er bij verwijzing gevraagd wordt naar onderkenning, evaluatie, verklaring,
voorspelling of indicatie. En maak de vraag concreet.
- Thema’s bij klinisch interview probleem (+ geschiedenis), symptomatische
evaluatie & psychosociale evaluatie (geen hokjes afvinken).
- (Hetero)anamnese spontane klachten, specifieke klachten, duur en beloop ervan,
invloed van klachten op dagelijks leven, fysieke klachten, medische geschiedenis,
ontwikkeling & algemeen.
o Specifieke klachten: o.a. geheugen, aandacht, taal, motoriek, persoonlijkheid.
o Algemeen: o.a. handvoorkeur, medicatie/drugs, opleiding/beroep (en verloop
daarvan), gezin, vrije tijd.
o En altijd vragen naar zelfbeschadiging, suïcide en misbruik.
- Anamnese is nooit volledig objectief bv. telescoop effect (gebeurtenissen van lang
geleden als recenter herinneren).
- Collaboratieve assessment: cliënt speelt actieve rol bij onderzoek.
- Intakelijsten worden afgenomen met een goede reden.
Observeren:
- Halo effect: positieve eigenschappen toeschrijven bij positieve indruk.
o Pas hiervoor op. Het kan ook in negatieve zin gebeuren.
- Gewenning: als een psycholoog alleen nog het ziektebeeld ziet waarin hij
gespecialiseerd is.
- Mental Status Evaluatie (MSE): observaties over functioneren in 6 thema’s:
o Uiterlijk en gedrag.
o Spraak en taal (bv. verbal response latency: interval tussen stoppen met
praten van gesprekspartner & beginnen met praten van patiënt).
o Stemming en affect.
o Gedachteproces en -inhoud (bv. doelgericht denken, hallucinatie, suïcidaal).
o Cognitie (aandacht, concentratie, geheugen).
o Prefrontaal functioneren (oordelen, plannen, impulscontrole, inzicht).
- Andere relevante domeinen zijn zintuiglijke functies, motoriek, contactname en
werkhouding (motivatie niet verwarren met onvermogen).