College 1: Introductie
DSM geschiedenis:
- 1880: 7 diagnoses (manie, melancholie, monomanie, paresis, dementie, dipsomanie
en epilepsie
- Nu 491 diagnoses
DSM classificaties werken het beste als:
● Iedere classificatie uniek is
● Iedere classificatie stabiel is
● Ze alles wat er is verklaren
→ DSM classificaties zijn handig, maar ze vertellen niet het hele verhaal
Orde scheppen
Research domain criteria: (RDOC) symptoomclusters linken aan neurobiologie
- Limitaties:
- Neurobiologische constructen zijn weinig specifiek
- Neurobiologische constructen verklaren maar een klein deel
- Dimensies te vaag en te complex
- Wel goede bouwblokken voor onderzoek naar onderliggende neurobiologie
Hierarchical taxonomy of psychopathology: (HiTOP) psychopathologie spectra
- Limitaties:
- Combinaties van uitersten op een spectrum niet mogelijk
- Verschil symptomen en maladaptieve traits onduidelijk
- Wel goed overzicht van samenhang tussen stoornissen
Netwerk theorie: samenhang van symptomen onderling
- Limitaties:
- Het gaat puur om correlaties tussen symptomen die gecorrigeerd zijn voor
andere onderliggende correlaties
- GEEN CAUSALITEIT!
- Wel inzichtgevend (samenhang, overlap, individuele aangrijpingspunten)
College 2: DSM en Transdiagnostiek
DSM: Kritiek
● Overlap in symptomen > leidt tot veel comorbiditeit
● Categorisch (niet dimensioneel)
● Wildgroei aan emotionele stoornissen > toename prevalentie
DSM: Pluspunten
● Eenduidigheid over benaming / kenmerken van emotionele stoornissen
● Gericht onderzoek
● Stimuleert samenwerking en communicatie
Transdiagnostiek
Transdiagnostische visie: richten op aspecten van de problematiek / behandeling die
specifieke stoornissen/behandelingen overstijgen of die ze gemeenschappelijk hebben.
, - Waarom? Praktisch want veel comorbiditeit, en theoretisch want onderliggende
basis is hetzelfde
- Voordelen: kortere behandelingen, eenvoudigere opleidingen, minder terugval
(Neuro)biologie: verklaren obv fysiologische mechanismen (depressie = serotonine-tekort).
- Gevolgen voor therapie: medicatie
Leertheorie: verklaren obv leergeschiedenis (angst = vermijding voorkomt ontkrachting van
angst).
- Gevolgen voor de behandeling: opheffing van vermijding (exposure)
Cognitie: verklaren obv selectie en verwerking van informatie (depressie = dysfunctionele
gedachten).
- Gevolgen voor behandeling: correctie van foutieve gedachten. Cognitieve bias,
approach / avoidance
One size fits all: (unified treatment), samenvoegen van protocollen obv onderliggend
overlappend construct
- Limitaties:
- Niet toegespitst op persoon (minder betrokken?)
- Patiënten niet perse het hele protocol nodig
- Sommige interventies zijn ontworpen voor een specifieke stoornis
My size fits me: gepersonaliseerde behandeling samenstellen obv losse
behandel-pakketten, of modules toevoegen aan stoornis-specifieke behandeling
Conclusie
Voordelen van transdiagnostische behandelingen:
- Effectiviteit > stoornis-specifieke behandelingen
- Gericht op een breder spectrum aan klachten en comorbiditeit
- Weinig training nodig voor therapeuten
Maar:
- Geen wondermiddel, niet beter dan stoornis-gerichte evidence-based therapie
- Nog weinig onderzoek (incl kleine samples en verschillende definities)
Mentale stoornis:
1. Een coherente set van symptomen (=syndroom)
2. Syndroom gaat gepaard met lijden en disfunctioneren
3. Syndroom is verbonden met verstoringen in psychobiologische processen
4. Syndroom onderscheidt zich van andere syndromen
5. Het syndroom is bruikbaar voor diagnostiek en behandeling (heeft ‘clinical utility’)
6. De voordelen van het erkennen van het syndroom zijn groter dan de nadelen
daarvan
Persisterende- rouwstoornis:
Crit. 4:
● Uniek kenmerk: gaat over ‘verstoring’ in herstel van separatie
● Biologische verstoringen: verhoogde activering van verslavingscentrum (nucleus
accumbens) bij confrontatie met verlies-gerelateerde stimuli (bv foto’s)
● Persoonlijkheid Gerelateerde ‘verstoringen’: angstige gehechtheid, neuroticisme
, ● Psychologische verstoringen: versmelting tussen eigen identiteit en identiteit
overledene, vermijding van stimuli verbonden met verlies
● Deze verstoringen hangen meer samen met PRS dan met andere emotionele
problemen na verlies - dus blijkbaar is PRS iets unieks
Crit 5:
● Diagnostische waarde: mensen met problemen na verlies hebben niet altijd een
depressieve stoornis of PTSS (dus zonder categorie PRS wordt een groep mensen
met problemen niet gezien)
● Prognostische waarde: meer PRS? meer problemen later in de tijd (los van
depressie en PTSS klachten)
● Heeft waarde voor behandeling: PRS verbeterd te weinig met behandelingen voor
depressie (IPT, medicatie). Voor PRS is een specifieke behandeling nodig
College 3: Depressie
Melancholische kenmerken: afwezigheid stemmings reactiviteit
Atypische kenmerken: stemmings reactiviteit, toegenomen slaap en eetlust
● Depressie en angststoornis hoog comorbide (+-65%)
○ Bij comorbide depressie en angststoornis kan leiden tot slechtere
behandeluitkomsten (behalve bij sociale angst)
○ Sommige mensen herstellen, maar depressie komt vaak terug en
comorbiditeit zorgt voor slechtere prognoses.
● Andere veelvoorkomende comorbiditeiten:
○ Persoonlijkheidstoornissen hebben GEEN negatief effect op het
behandelresultaat
○ Alcoholmisbruik
○ Somatische stoornissen
● Een depressie ontstaat nooit door één factor
Hoe ontstaat een depressie?
● Biologische factoren
○ Genetische factoren, hersenen, HPA-as, immunologie
● Sociale factoren
○ Life events / stress
● Psychologische factoren
○ Theorie van Lewensohn, cognitieve theorie over depressie van Beck,
aangeleerde hulpeloosheidstheorie / attributie
Rol van jeugdtrauma in depressie:
● Met name emotionele verwaarlozing en mishandeling geassocieerd met depressie
● Maar: geen slechtere behandeluitkomsten
Depressie behandelen:
● Stap 1: interventies zoals, activatie, runningtherapie, e-interventies
● Stap 2: PST/ kortdurende interventies
● Stap 3: Psychotherapie en/of farmacotherapie
, ● Stap 4: Elektroconvulsietherapie
→ CBT meest onderzochte therapie bij depressie
Wat werkt bij behandelen?
● Psychotherapieen even effectief
● CBT net zo effectief als ADM (antidepressiva), maar alleen op korte termijn
● Op lange termijn CBT effectiever
● Combinatietherapie beter dan alleen ADM maar niet beter dan alleen CBT
CBT:
-Gedragsactivatie (BA)
○ Activiteiten registreren
○ Activiteiten plannen of veranderen
○ Lijst van plezierige activiteiten
-Cognitive therapie (CT)
● Sessies verlopen gestructureerd (agenda setting, huiswerk)
● 12-20 sessies
● Vaak eerst BA, dan CT
→ CBT skills aanleren: de patiënt wordt zijn eigen therapeut
Depressies kennen vaak negatieve cognities:
● Automatische gedachtes - ‘Hij vindt mij niet aardig’ (doordat iemand je aankijkt bijv)
● Assumpties - ‘Als ik alles perfect doe ben ik oke, anders faal ik’
● Schema’s - ‘Ik faal in alles wat ik doe’
Omgaan met negatieve gedachten: ‘ik faal altijd’
● Vasthouden aan de gedachten > altijd om hulp vragen
● Tegendeel proberen te bewijzen > nooit om hulp vragen
● Gedachte proberen te vermijden > geen dingen ondernemen waar een kans op falen
is
IPT
-Beginfase
→ Persoonlijke situatie in kaart brengen, waar staat iedereen om jou heen en wie zijn
belangrijk voor jou?
→ Maak een tijdlijn
-Behandelfase
→ Rolverandering (hoe zou jouw nieuwe rol als ‘niet depressief’ eruit kunnen zien?)
→ Rouw
→ Interpersoonlijk conflict
→ Interpersoonlijk tekort
-Afsluitfase
→ Consolideren en relapse preventie
● Geen huiswerk