Een samenvatting van de hoofdstukken 1 t/m 9 van het boek 'De diagnostische cyclus' van De Bruyn. Dit is literatuur voor het vak Methoden van Klinische Diagnostiek.
Samenvatting De Bruyn – De Diagnostische Cyclus Vak Methoden van Klinische Diagnostiek
Hoofdstuk 1 – Inleiding
Paragraaf 1 Doelstelling van dit boek
We bestrijken het domein van de klinische psychodiagnostiek. In de klinische psychodiagnostiek
wordt informatie verzameld over de cliënt en diens omgeving met het oog op het ontwerpen van de
meest adequate aanpak van de problemen die door de cliënt zelf of door diens omgeving zijn
gesignaleerd. De klinische psychodiagnostiek duiden we verder aan als diagnostiek, en de klinisch
diagnosticus als diagnosticus.
Diagnostiek heeft een belangrijke plaats binnen de hulpverlening, aan de ene kant als duidelijk daarin
te onderscheiden fase, aan de andere kant als ware ‘ingebouwd’ in het proces van interventie.
Diagnostiek is te beschrijven als een zoek- en beslissingsproces dat in dialoog met de cliënt en diens
omgeving wordt uitgevoerd. Deze handleiding richt zich op de diagnostische besluitvorming binnen
de jeugdhulpverlening in ruime zin (jeugdzorg en onderwijs). Jeugd betekent hier kinderen en
jongeren.
De doelstelling van de handleiding is drieledig:
1. Didactische aard: het bieden van een leidraad aan de hand waarvan academisch gevormde
docenten hun studenten kunnen scholen in de diagnostische besluitvorming.
2. De praktiserende diagnosticus voorlichten over de wijze waarop momenteel aankomende
collega’s opgeleid worden.
3. De praktiserende diagnosticus een hulpmiddel te verschaffen dat ingezet kan worden om de
kwaliteit van de diagnostische besluitvorming in de eigen werkkring door te lichten en
eventueel aan te passen.
1.2 De noodzaak van opleiding
In het verleden is de nadruk in de opleiding vooral gelegd op het aanbrengen van kennis over en
vaardigheid in het afnemen van tests en op het interpreteren van testresultaten. Aan het scholen van
studenten in de systematiek van het diagnostisch beslissingsproces werd weinig aandacht besteed.
Hierdoor ontstond de situatie dat de diagnosticus in geval van complexe beslissingen veelal een
beroep bleef doen op eigen ervaring en intuïtie. In de literatuur wordt het beslissen op basis van
eigen ervaring en intuïtie doorgaans aangeduid als ‘klinisch oordeel’. In dit boek wordt echter
gesproken van ‘ongewapend oordeel’. Ongewapend betekent dat de diagnosticus oordelen
uitspreekt zonder expliciet een beroep te doen op methodologische principes of systematische
procedures die kunnen voorkomen dat er fouten en onterechte vertekeningen in het oordeel
optreden.
De noodzaak van opleiding in de diagnostische besluitvorming dringt zich op vanuit de resultaten van
ten minste drie ontwikkelingen in het gedragsonderzoek die uitermate belangrijk zijn voor de
diagnostiek:
1. Het onderzoek naar de kwaliteit van het ongewapende oordeel: het ongewapende oordeel
leidt in tal van beslissingssituaties tot tekorten en vertekeningen. Het vaststellen van deze
tekorten en vertekeningen leidt echt niet vanzelf tot een verbetering.
2. De ontwikkelingen in de besliskunde: voor dergelijke beslissingsprocessen zijn in de
besliskunde gaandeweg procedures ontwikkeld die de gebruiker in staat stellen op rationeel
verantwoorde wijze beslissingen te nemen. Het is noodzakelijk dat aankomende diagnostici
met deze procedures kennismaken.
, 3. Het ontwikkelen van prescriptieve kaders ten behoeve van de professionele diagnostiek: de
diagnosticus heeft behoefte aan een professioneel hanteerbaar kader of model voor
diagnostische besluitvorming waarin de eigen identiteit van de beroepsactiviteit tot
uitdrukking komt. Bovendien eist opleiding in de diagnostische besluitvorming dat er een
duidelijke visie bestaat op wat wel en niet voldoet aan de eisen die aan een verantwoorde
diagnostiek gesteld worden. Zo’n visie wordt geconcretiseerd in het opstellen van een
prescriptief kader of model. Een dergelijk model laat toe heuristische procedures te
ontwerpen die aan het diagnostisch proces in de praktijk sturing geven. Kennis en
vaardigheden op het gebied van diagnostische instrumenten en beslissingsprocedures
moeten in dit raamwerk worden ingepast. Ook hieromtrent zijn de laatste jaren ideeën
ontwikkeld. Scholing in het hanteren van prescriptieve diagnostische denkkaders is dan ook
een van de basis ingrediënten in een opleiding tot diagnosticus.
Deze drie punten worden inhoudelijk verder uitgewerkt in hoofdstuk 2.
1.3 Pretenties en beperkingen
Het gebruik van deze handleiding is in eerste instantie gericht op de opleiding van diagnostici
werkzaam op het terrein van de jeugdhulpverlening (jeugdzorg en onderwijs). Binnen dit terrein is de
handleiding beperkt tot het besluitvormingsaspect van de diagnostiek. De pretentie van de
handleiding is te laten zien dat diagnostische besluitvorming in de praktijk op een wetenschappelijk-
professioneel verantwoorde wijze kan worden doorlopen.
Uiteraard is de diagnosticus afhankelijk van de kwaliteit van de hulpmiddelen die hem bij het
beoefenen van het vak ten dienste staan. Deze hulpmiddelen zijn: inhoudelijke theorieën over het
ontstaan en in stand blijven van probleemgedrag, kennis over normale en afwijkende
ontwikkelingspatronen, instrumenten en technieken om gedragsverschijnselen in kaart te brengen
en statistische en psychometrische technieken om gegevens te verwerken. Deze handleiding is niet
bedoeld als een psychometrisch of inhoudelijk-theoretisch handboek, ook niet als een klinisch
handboek bij de diagnostiek van specifieke stoornissen of disfuncties. Wel zal herhaaldelijk een
beroep worden gedaan op kennis uit de vermelde gebieden om het diagnostisch proces concreet toe
te lichten.
Zowel onze visie op diagnostiek als de kwaliteit van het beschikbare kennisbestand brengen
onvermijdelijk een aantal beperkingen met zich mee. Diagnostiek maakt deel uit van de
gedragswetenschap. Daarom is haar wetenschappelijke basis niet steviger dan die van de zich nog
volop ontwikkelende gedragswetenschap zelf. Bovendien worden de verschijnselen vanuit zeer
uiteenlopende zienswijzen bestudeerd. De problemen die hiermee samenhangen, worden niet met
deze handleiding opgelost. Wel wordt geprobeerd zo verantwoord mogelijk met deze basale
spanning om te gaan door procedures en vuistregels aan te reiken die een gedisciplineerde
vakbeoefening ten goede komen. Gedisciplineerde vakbeoefening betekent dat het handelen van de
diagnosticus verloopt volgens regels die door hem zelf geëxpliciteerd kunnen worden. Hierdoor
wordt het handelen transparant en kan het in principe aan toetsing door hem of door anderen
worden onderworpen. Een dergelijke aanpak is te bestempelen als empirisch-analytisch. Aansluitend
bij de empirisch-analytische traditie levert de handleiding geen pasklare antwoorden, maar
voorbeelden van verantwoord geachte pogingen om een gesteld diagnostisch beslissingsprobleem
op te lossen. Het is echter niet een handleiding in de empirisch-analytische methodologie, noch een
handboek besliskunde. De pretentie is dat de basisprincipes van de prescriptieve diagnostiek op het
niveau van het diagnostisch redeneren en beslissen duidelijk worden gemaakt.
Het prescriptieve model dat ten grondslag ligt aan deze handleiding is dat van de diagnostische
cyclus. De aanbevelingen en voorschriften die men voor het diagnostisch proces formuleert, zijn
afhankelijk van de gekozen uitgangspunten. Bovendien kunnen dezelfde uitgangspunten verschillend
,worden uitgewerkt. De diagnostische cyclus is slechts een variant binnen een ruimere familie van
prescriptieve modellen die aansluiten bij een empirisch-analytische aanpak. Verder blijft het
prescriptieve model zelf aan een voortdurende revisie onderworpen. In hoofdstuk 2 worden de
uitgangspunten van de wetenschappelijk gefundeerde diagnostiek aangeven, voor het model van de
diagnostische cyclus in hoofdstuk 3 wordt besproken.
Hoofdstuk 2 – Uitgangspunten
2.1 Wetenschappelijke diagnostiek
Het analyseren van persoonlijke of andermans problemen en het zoeken naar verklaringen en
oplossingen behoren tot onze dagelijkse ervaringen. Wanneer we deze algemene menselijke
grondstructuur van het probleemoplossend omgaan met persoonlijkheids- en gedragsproblemen
ondersteunen met wetenschappelijk-empirische kennis, spreken we van wetenschappelijke
diagnostiek. Het specifieke van de empirische benadering is dat veronderstellingen over de
werkelijkheid aan de feiten (resultaten van onderzoek) worden getoetst op een wijze die in principe
ook door andere onderzoekers herhaalbaar is.
Diagnostiek kan in de praktijk lang niet altijd voldoen aan alle eisen die aan het wetenschappelijk
handelen worden gesteld. Bovendien vereist ze als toepassingsgebied van de gedragswetenschap
enerzijds en als onderdeel van hulpverlening anderzijds een aantal denk- en doe-activiteiten die niet
of zelden tot het gedragsrepertoire van de wetenschappelijke onderzoeker behoren. Een voorbeeld
van het eerste is de toepassing van verklaringsschema’s van verschillend inhoudelijk en formeel
niveau op een individuele problematiek. Een voorbeeld van het tweede is de beslissing een bepaald
instrument niet te gebruiken indien dit het vertrouwen van de cliënt in de diagnosticus als
hulpverlener zou ondermijnen. Toch is in de professionele diagnostiek de algemene
wetenschappelijke eis van transparantie van gevolgde argumentatie en procedure onverminderd van
toepassing.
De diagnosticus is wetenschappelijker naarmate hij (Van Strien):
Explicieter werkt met theorieën en de verschillende theorieniveaus duidelijker met elkaar in
verband brengt;
Er zich bewust rekenschap van geeft in welke gevallen hij wel en in welke gevallen hij niet
voor een bepaalde theorie kiest;
Duidelijker de denkstappen vastlegt die geleid hebben tot het advies;
Onderzoek doet naar de waarde van theorieën voor de problemen waar ze betrekking op
hebben en naar het effect van ingrepen;
De resultaten van het eigen werk uitwisselt met collega’s.
Deze handleiding sluit aan bij de bovenstaande opvattingen over wetenschappelijke diagnostiek.
2.2 Verschillende foutenbronnen
Vanaf de eerste ontmoeting met de cliënt begint voor de diagnosticus een complex proces van
verzamelen, interpreteren en afwegen van informatie met het oog op het nemen van de beslissing of
er iets, en zo ja wat, gedaan kan worden ten aanzien van de klacht van de cliënt. Voor een groot
aantal klachten is geen pasklare oplossing te formuleren. De theoretische, methodologische,
instrumentele en ervaringskennis van de diagnosticus fungeren meestal als inspiratiebron voor diens
denkproces, slechts zelden als leveranciers van een kant-en-klare oplossing. Formeler uitgedrukt: de
alledaagse diagnostische situatie is doorgaans te typeren als een voorbeeld van een slecht
gedefinieerd beslissingsprobleem.
Het onderzoek naar de kwaliteit van en de foutenbronnen in oordelen en beslissen is zo omvangrijk
, dat we hier volstaan met het noemen en kort toelichten van een drietal bronnen die het belang van
dit onderzoek voor de diagnostische praktijk illustreren:
1. Onderzoek naar de wijze waarop mensen met kansen en waarschijnlijkheden omgaan
2. Onderzoek naar vuistregels en heuristieken die mensen doorgaans geneigd zijn te volgen
3. Onderzoek naar de kwaliteit van professionele diagnostiek
Een substantieel deel van het werk van de diagnosticus bestaat uit het schatten, afwegen en herzien
van kansen. Uit onderzoek blijkt dat mensen in het algemeen slecht hierin zijn.
De vaststelling dat mensen bij schatten en redereneren met kansen afwijken van wat logisch dan wel
statistisch voorgeschreven wordt, leidde tot onderzoek naar de oorzaken van deze afwijkingen. Dit
resulteerde in het blootleggen van cognitieve vuistregels en heuristieken (zoekstrategieën die tot
oplossingen kunnen leiden) die in tal van probleemsituaties in het dagelijkse leven adequaat zijn,
maar tot vertekening leiden bij kans schattingen in een gecontroleerde laboratoriumomgeving.
Voorbeelden zijn de beschikbaarheidsheuristiek en de neiging om informatie op te zoeken die de
eigen opvatting ondersteunt.
De kwaliteit van het professionele oordeel in klinische beslissingssituaties laat vaak te wensen over.
Fouten en beperkingen blijken bij de professionele diagnosticus in elke fase van diagnostische
besluitvorming voor te komen.
2.3 Besliskundige ondersteuning
Bij beslissingen in complexe en reële situaties wordt vaak vooruitgelopen op een toekomstige situatie
waarin de beslisser zelf ook handelend optreedt. Bovendien maken diens acties doorgaans deel uit
van een plan waarbij bewust doelen worden nagestreefd, die dan vaak nog op verschillende
manieren kunnen worden bereikt. Het beslissingsprobleem is zo te beschrijven als een
keuzeprobleem waarbij verschillende opties verschillende consequenties kunnen hebben met
betrekking tot het doel. De kansen die de beslisser inschat, hebben niet zozeer te maken met
toevalsberekening maar met de mogelijkheid dat bepaalde positieve of negatieve gevolgen
optreden. Daarbij kan de beslisser formeel gezien de logica van de kansberekening volgen om de
verwachte uitkomst van de verschillende opties vast te stellen.
Het onderzoek naar fouten en vertekeningen bij oordelen en beslissen (paragraaf 2.2) is beschrijvend
van aard. Er wordt vooral nagegaan hoe het oordelen en beslissen feitelijk verloopt, niet hoe het zou
moeten verlopen. De normatieve beslissingstheorie gaat verder dan beschrijven en verklaren, en
schrijft ook voor hoe de beslisser formeel te werk moet gaan op basis van een aantal rationele
axioma’s (een niet bewezen, maar als grondslag aanvaarde bewering).
De toepassing van de normatieve beslissingstheorie vindt plaats in de besliskunde: een verzameling
van modellen en procedures die aangeven hoe de beslisser in de verschillende stappen van het
beslissingsproces het best kan handelen met het oog op het te bereiken doel. Het vermijden van
fouten en vertekeningen is daarbij een onderdeel van een omvangrijker proces waarin ook het
formuleren van opties en consequenties zelf voorwerp van aandacht is. In de besliskunde is een
aantal technieken en procedures ontworpen om het formele beslissingsproces te ondersteunen.
Deze technieken gaan van het structureren van het proces met behulp van zogenaamde
beslissingsbomen tot en met het hanteren van technieken om subjectieve kans schattingen op een
redelijke manier in kaart te brengen.
Het diagnostisch beslissingsproces is eveneens te analyseren als een proces waarin opties en
consequenties geformuleerd en geëvalueerd worden. De technieken en procedures uit de
besliskunde kunnen hierbij ter ondersteuning worden ingezet.
2.4 Prescriptieve diagnostiek
De term ‘prescriptief’ betekent dat het in algemeen methodologisch-heuristische zin wordt opgevat.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper emmynietzman. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,32. Je zit daarna nergens aan vast.