Nederlands argumentatieleer samenvatting
Les 1: Standpunten en argumenten’
Mening: Je geeft aan hoe je over een bepaald onderwerp denkt
Standpunt: Je neemt een standpunt in ten opzichte van een bepaalde stelling.
Stelling: ‘Het Nederlandse koningshuis moet worden afgeschaft.’
Argumenten: Ondersteunen jou standpunt/redenen waarom je iets vindt.
Verschillende soorten standpunten:
Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid
Positief = Naar mijn mening heeft de regering een goed milieubeleid.
Twijfel = Ik ben er niet zeker van of de regering een goed milieubeleid heeft.
Negatief = Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid heeft.
Hoofdsoorten argumenten:
Feitelijke argumenten: de onderbouwing berust op een feit.
Ik lig niet graag in de zon, want dat is slecht voor je
huid.
Waarderende argumenten: de onderbouwing berust op een mening.
Ik lig niet lang in de zon, want ik hou niet zo van lang
stilliggen.
Tegenargument: gebruik je om een standpunt te ontkrachten.
Weerlegging: gebruik je om een argument te ontkrachten.
Les 2: Soorten argumenten
Argumentatie soorten:
Argument op basis van een feit.
o Onderzoek, percentages, cijfers, algemeen geldend, controleerbaar.
o De huizenprijzen in Weert zijn gestegen. Vorig jaar kostte een woning
hier gemiddeld 387.000 euro en dit jaar 397.000 euro.
Argumentatie op basis van een voorbeeld.
o Algemene uitspraak, specifieke voorbeelden als bewijs.
o Naar mijn mening is zijn levensstijl zeer ongezond. Hij sport
bijvoorbeeld nooit en eet twee keer in de week friet.
o Signaalwoorden: zo, bijvoorbeeld, ter illustratie, dit is te zien aan..
Argumentatie op basis van een vergelijking.
o Iets geldt voor A, dus iets geld ook voor B
o Ik vind dat ik tot 01.00 op stap mag, mijn zus mocht dat op haar
zeventiende immers ook.
o Signaalwoorden: ook, net als, zoals ook, in vergelijking met.
Argumentatie op basis van een veronderstelling/voorspelling.
o Onderbouwing op basis van wat iemand verwacht maar niet zeker
weet, iets in de toekomst.
o Ik ga niet naar de steunlessen voor Nederlands. Dat heeft waarschijnlijk
toch geen invloed op je cijfer.
o Signaalwoorden: waarschijnlijk, wellicht, toekomstig, zal/zullen, gaan.
, Argumentatie op basis van autoriteit.
o Deskundige, instantie.
o Ga niet op vakantie naar Ecuador, volgens het Ministerie van
Buitenlandse zaken is het er te gevaarlijk.
o Signaalwoorden: volgens expert, naar de mening van (instantie), dat
vindt ook…
Argument op basis van nut/gewest gevolg.
o Iets voordeligs.
o Lees veel boeken, hiermee vergroot je je woordenschat.
o Signaalwoorden: daarmee zullen / zouden.
Argument op basis van ongewenst gevolg.
o Iets nadeligs.
o Kijk niet naar horrorfilms, want daar krijg je nachtmerries van en ze
geven je een onrealistisch beeld van de werkelijkheid.
o Signaalwoorden: daarmee zullen / zouden.
Empirisch argument.
o Op basis van eigen ervaring.
o Ik zou zeker gaan sporten bij Prima! Ik doe dat al een jaar en het bevalt
me ontzettend goed.
o Signaalwoorden: ..bij mij was, ik het meegemaakt dat, mijn ervaring is..
Moreel argument.
o Op basis van persoonlijke overtuiging.
o Vrouwen moeten net zoveel salaris krijgen als mannen. Mannen en
vrouwen moeten namelijk gelijk behandeld worden.
Emotioneel argument.
o Op basis van emotie.
o Mijn tante kijkt liever geen film over de Tweede Wereldoorlog,
aangezien dit haar treurig maakt.
o Signaalwoorden: Ikzelf denk, persoonlijk vind ik, mijn overtuiging is, ik
voel dat..
Les 3: Opbouwtypen van argumentatie
Het ‘want’-type
o Standpunt + argument(en)
o Mijn broer heeft een afspraak met de tandarts gemaakt, want hij heeft
al weken tandpijn.
Het ‘dus’-type
o Argument(en) + standpunt
o Het is de afgelopen dagen erg warm geweest. De kans is dus groot dat
het gaat onweren.
Een mengvorm
o Standpunt + argument(en) + conclusie (=standpunt)
o Scholen moeten later starten, want uit onderzoek blijkt dat het
puberbrein pas vanaf 10.00 uur creatief is. Scholen moeten dus later
beginnen.