Woordenschat
Woordraadstrategieën > gebruik alleen als je de betekenis van een woord móet weten om de tekst
te begrijpen
Woordboek > Woorden die je niet kent of twijfelt over de betekenis
Formele tekst: Teksten met vaste vorm/structuur, formele taal, regels, gebruikt bij officiële
situaties
Informele tekst: Teksten voor bekenden, lossere, minder officiële teksten
Schrijftaal is over het algemeen formeler dan spreektaal
Taalconventies: Afspraken die we maken over het taalgebruik
Voorbeeld: Beleefdheidsconventies: gebruik u/je (straattaal/jongerentaal)
Taalregister: Elke situatie gebruik je een ander taalregister
Dialect (regionale taal) – Accent (uitspraak)
Lezen: Manieren
o Orienterend: vlug kijken waar de tekst overgaat: titel, tussenkopjes, afbeeldingen, opvallend
gedrukte woorden en de bron
o Globaal: hoofdzaken uit de tekst halen, kernzinnen (1ste/laatste), signaalwoorden en -zinnen
o Intensief: Tekst helemaal begrijpen, betekenis van woorden, verwijswoorden, verbanden,
schrijfdoel, hoofdgedachte
o Kritisch: Tekst beoordelen, is de info juist/actueel/volledig, zijn de argumenten eerlijk/
overtuigend/logisch/samenhangend
Onderwerp: Waar de tekst over gaat
Deelonderwerp: Verschillende kanten van het (hoofd)onderwerp
Hoofdgedachte: Kortst mogelijke samenvatting van de tekst, vaak 1 zin
Titel: informeert de lezer waar de tekst overgaat + motiveert om verder te lezen
Ondertitel: Aanvulling op de titel
Tussenkopjes: Geven structuur + motiveert om verder te lezen + kondigen deelonderwerp aan
Alinea: Structuur
Kernzin: De zin die het belangrijkste van de alinea weergeeft
Overgangszin: Aankondigde signaalzin die het verband legt tussen de alinea´s
Met je eigen woorden uitleggen: Alleen de belangrijke woorden overnemen i.p.v. citeren
Schrijfdoel Uitgangspunt Tekstsoort Voorbeeld
Informeren Feiten opsommen Informerende Nieuwsbericht,
(objectief) (Informatie geven verslag, zakelijke
brief, werkstuk
Instrueren Aanwijzingen geven, iets Instruerende Recept,
leren routebeschrijving
etc
Uiteenzetten Feiten en hun samenhang + Uiteenzettende Tekst schoolboek,
uitleg geven zakelijke brief,
Overtuigen Vooral argumenteren Betogende Recensie, column,
(subjectief) opiniestuk krant
Beschouwen Van verschillende kanten Beschouwende (ing) Recensie, blog,
belichten, de lezer laten column
nadenken over bepaalde
kwestie; uitleggen +
beargumenteren
, (ob/subjectief)
Activeren Aanzetten tot handeling of Activerende Advertentie,
gedrag (jongeren); solicitatiebrief,
argumenteren (subjectief) recensie, blog
Amuseren Amuserende informatie Amuserende Roman, artikel
(vermaken, entertainen) geven (objectief, vooral tijdschrift, strip,
subjectief) column, blog
Feitelijke uitspraak: uitspraak waarvan de schrijver/spreker meent dat deze waar is (klopt het > feit)
Waarderende uitspraak: niet-feitelijke uitspraak (mening. Aangeven of hij/zij iets mooi vindt etc)
Lezen 2: Manieren om alinea´s met elkaar te verbinden
Herhaling van woorden/woordgroepen
Signaalwoorden
Signaalzinnen
Overgangszinnen met een verwijzend woord
Verbanden:
Tegenstellend: Tegenstelling > standpunt benadrukken (maar, daarentegen, enerzijds, toch)
Opsommend: Opsomming (En, ook, bovendien, daarnaast, vervolgens, tevens)
Oorzakelijk: Koppelt oorzaak aan gevolg (doordat, daardoor, waardoor, als gevolg van)
Redengevend: Kondig reden aan > leidt amper tot gevolg (omdat, want, daarom, vanwege)
Uitleggend: Uitleg, toelichten (dat wil zeggen, met andere woorden, bijvoorbeeld)
Concluderend: Conclusie inleiden (dus, concluderend)
Samenvattend: Korte samenvatting (kortom, samenvattend, al met al)
Voorwaardelijk: Voorwaarde stellen (als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij)
Vergelijkend: Vergelijking aangeven (net als, zoals, soortgelijk, hetzelfde)
Doel-middel: Er is een middel nodig, om het doel te bereiken (met behulp van, d.m.v.)
Chronologisch: Hoe iets nu is vergleken met vroeger, ontwikkeling (vroeger, eerst, nu, later)
Verbindingswoord: maken duidelijk hoe delen van de tekst met elkaar samenhangen
Hoofdstructuur:
Inleiding: pakkend: directe vraag/stelling/retorische vraag/openingszin/constatering/anekdote/citaat
- Belangstelling wekken
- Onderwerp introduceren
- Hoofdgedachte formuleren
- Opbouw aankondigen
- Aanleiding noemen
- Welwillend stemmen
Middenstuk:
- Hoofdgedachte uitwerken in deelonderwerpen (per deelonderwerp een alinea)
- Per alinea een kernzin
Slot: samenvatting, conclusie, aanbeveling, afweging, oproep, uitsmijter
Tekststructuren
Voordelen-en-nadelen:
- 1. Beschrijving verschijnsel/ontwikkeling positieve + negatieve kanten
- 2. Voor- en nadelen
- 3. Conclusie/samenvatting