Taal verwerving hoe te verklaren
Nature/nurture debat
Nature -> aanleg aangeboren, bij geboorte
Nurture leren door omgeving waarin je opgroeit
Taal combinatie van nature en nurture.
- Nature: Aangeboren vermogen, aanleg bepaalt of je daar goed in bent. / talenknobbel.
- Nurture: Omgeving invloed op de taal.
Waarom leert een aap wel of geen taal? nurture. Kunnen het niet zo goed als mensenkinderen.
Hebben het niet in de natuur van de aap om taal te gebruiken. Intensief trainen, ze kunnen het een
klein beetje. Niet het aangeboren taalvermogen als mensen.
Chomsky nurture. Taalleervermogen hebben mensen. Alle kinderen leren die taal. In de hersenen
stelt ons in staat die taal te leren. Stap voor stap aanleren. Talent. Poferty of stimulus. Een speciale
gave om een taal te leren. Systeem is snel onder de knie.
Genie Wiley casussen. Ze is ernstig verwaarloosd. Kamer, vastgebonden aan een stoel. Alleen
eten. Jaren op een kamer. Nauwelijks taalaanbod. Op haar 13e is ze gevonden.
Wat is nodig om de taalontwikkeling goed op gang te laten komen.
Conclusies Genie,
Aanleg, verstandelijk beperkt (hersengolven als ze slaapt)
Het moment dat ze trainen, heeft ze snel ontwikkeld.
Ze groeit ieder jaar mee meet die intelligentietest
Achterstand door 13 jaar verwaarlozing.
In omgeving geen taalaanbod – gebeurt er niets.
Woorden groeiden wel, zinnen niet. Morfologische/syntactische niveau is moeilijk onder de knie te
krijgen op die leeftijd. Op semantisch niveau gaat het nog redelijk, grammaticaal niveau minder.
- Zeker nurture component
- Cruciale periode.
Dovenkinderen
- Normale fonologische fouten in ontwikkelingstaal gebarentaal
- Korte zinnetjes/ korte gebaren.
- Precies hetzelfde als in gewone taal
- Verwerken van gebaren, input en output, het aangeboren leervermogen net zoals spreken.
- Grammaticale structuur
Behavior –L> wat kinderen leren leren ze van hun omgeving. De ouders praten tegen kind. Op die
manier leren ze taal. Ik valde, ik loopte -> verklaren: ouder verbetert, kind imiteert de ouder niet.
,Taalontwikkelingsfouten. Als ze zo’n fout maken, dan worden ze niet gestraft, maar krijgen een
beloning zoals een pleister. Ouder begrijpt wat kind bedoelt. Niet kwestie van imiteren of belonen
voor wat je goed doet. Kinderen maken creatieve oplossingen. Behavioristen kunnen niet goed
verklaren wat er met die taalontwikkeling speelt.
Cognitieve taalkunde combinatie nature/nurture aangeboren taal en leervermogen. Creatief
vermogen zit eronder. Intelligentie is aangeboren, speelt ook een rol. Omgeving doet er ook toe.
Taalaanbod is een vereiste. Anders geen taalontwikkeling. Hoe beter het taalaanbod/interactie
hoe beter het taalvermogen zich ontwikkeld. Woordenschat is hoger, taalontwikkeling verloopt
sneller. Aanlegvaardig, maar omgeving is nodig om het aan te zetten. Wat doen kinderen in die
interactie? Tomasello kinderen, drijvende kracht om de ander te willen begrijpen. Contact
hebben met omgeving. De drijfveer om taal te leren. Patronen herkennen in het taalaanbod.
Patronen in herkennen. De of te achter een woord. Loopte/vielde. Grammatica, patronen en
structureren. Boodschappen overbrengen.
Samenwerking nature en nurture.
Kind wordt geboren, intelligentie, liefhebbende ouders. Taalsysteem onder de knie op 5 jarige.
Fases in de taal ontwikkeling. Verschillen, ene kind langer dan ander kind.
Prelinguale fase klanken, brabbelen 7,8 maanden, paar woorden (mama, papa). Voortalig. Geen
echte taal. Niet in productie van het kind. Spraak wordt wel geoefend. Klanken en lachen. Ze
communiceren ook wel. Ze lachen terug, imiteren. Huilen om aandacht te krijgen. Nog niet zo zeer
door taal. Nog geen echte woordjes. Eerst volgt de ouder de kind. Teruglachen als er een lachend
gezicht boven de wieg hangt. Alles wat niet bij de taal hoort, verdwijnt met 8 maaanden.
Vroeglinguale fase hele woorden, twee woordjes. (1e verjaardag). Het eerste woordje wordt
gezegd. Begin van taal. De kracht is, dat kinderen iets kunnen zeggen, als iets er niet is. Verplaatsing
is dan mogelijk. Losse woordjes. En korte zinnetje (bed toe, mama doen, bal pakken, pop muts
hebben) nog geen grammatica, nog geen vervoeging, woordsvolgorde klopt nog niet.
Differentiatiefase fase dat de taal zich echt ontwikkelt. Grammatica: korte zinnetjes, niet alleen
napraten. Zodra de grammatica komt, komt deze fase. Grammatica, patronen herkennen, langere
zinnen maken, woordenschat groeit enorm. Bijna alle grammatica regels worden verworven.
Verkleinwoorden leren maken/ lidwoorden gebruiken/persoonlijke voornaamwoorden, ik/jij/zij.
Eerst samengestelde zinnen, maar/waar/omdat. Er wordt geoefend. Aarzelend en haperend praten.
Nog niet zo vloeiend. Fase normale taalontwikkelingsfouten. D auto nemen. Auto meegenomen = nu
in de differentiatiefase. 3 en 4 jarigen kunnen met elkaar praten en niet alleen met ouders. Meeste
klanken kunnen ze. Kr/r is nog lastig. Fonologisch nog niet geweldig. Alles is in ontwikkeling. Wordt
wel functioneel.
Voltooiingsfase Kinderen zijn al erg veel. Taalgebruik lijkt op een volwassenen. Puntjes op de ‘’i’’.
woorden worden aan woordenschat toegevoegd. Tot je 12 leer je nog wat pragmatische dingen erbij.
Belangrijkste stappen tot 5 jaar gehad. Lange zinsconstructies leer je nog ook als je volwassen bent.
De kind kent nog wel de regels, maar nog niet heel erg de uitzonderingen. Ik heb de jas opgehongen
bv. Incidentele fouten. Spelen met taal. Gedichtjes, grapjes. Taalgebruik afstemmen op omgeving.
, Spreekbeurt, opstel. Ander soort taalgebruik leer je. Kan een begin maken aan een zin. Bv, er was
eens een prinses. Verhaal uit zichzelf. Pragmatiek is nog best ingewikkeld. Is nog wat te leren.
Tweetalig meer als de helft van de wereld.
- Meerdere talen. omgeving meerder talen. Soms is het land meertalig.
- Nederland eentalig land.
- Verder Nederland, is Nederlands.
Tweetalige taalontwikkeling
Simultaan: tweetalig meekrijgen. Kind verhuist ander land, Nederlandse ouders. Vader spreekt 1 taal
en moeder 1 taal. Kinderen verwerven die talen.
Sequentieel: Eerst leer je de ene taal en dan pas de andere taal leren. Opeen volgend. Eerst 1 taal, en
later als je ouder bent een andere taal erbij. Kind bouwt taalvaardigheid op. In de tweede taal zie je
invloed vanuit die andere taal die al geleerd is. Positieve transfer, Negatieve transfer. Fouten
toepassen door die eerdere taal.
Regels 1ste taal kan je toepassen op 2e taal positieve transfer.
Interferentie als het juist fout gaat (negatieve transfer)
Als mensen weinig les krijgen in de tweede taal, maar je leert het zelf, dan ga je fouten maken en die
leer je dan niet meer af. Fossilisatie (bv. Oudere migranten). Kunnen zich aardig verstaanbaar
maken in Nederlands, maar er zijn wel fouten die ingeslepen zijn. Fouten zijn blijven hangen.
Hoe jonger hoe sneller hoe minder fossilisatie.
Op welke leeftijd taal beginnen? Hoe vroeger, hoe beter. Verwerven moeder taal, tweede taal.
Moedertaal het is makkelijker als de tweede taal op je moedertaal lijkt. Als structuur niet teveel
afwijkt.
Motivatie je komt verder in een taal als je gemotiveerd bent. Hoe belangrijk is die taal voor je/je
houding tegenover die taal.
Talenknobbel – aanleg, de ander wort makkelijker tweetalig dan de ander. Heb je het in je.
Verschillende factoren maken het uit.
Als tweetalige tegen tweetaligen spreken dan gaan ze door elkaar praten met de taal. Code wisselen.
Het klinkt als een chaos als je er geen ervaring mee hebt. Hoort bij tweetaligen. Loopt door elkaar. Af
en toe sprake van interferentie. Maar is normaal.