UITWERKING EINDTERMEN CSE FILOSOFIE “HET GOEDE LEVEN EN DE VRIJE
MARKT”
Let op: neem bij het leren van deze stof voor alle zekerheid ook de onderstaande korte
aantekening over ethiek goed door!
Herhaling ethiek
1. Het utilisme
Bedacht door Bentham en Mill (18e eeuw, Eng.). Utilisme wordt ook wel gevolgethiek
genoemd ->
een handeling is goed als hij een goed gevolg heeft. Regel: Handel zo dat je zoveel mogelijk
mensen zoveel mogelijk gelukkig maakt. Volgens Bentham is geluk meetbaar via de
hedonistische
calculus (geluksberekening).
Argumenten voor utilisme:
Je houdt rekening met de meerderheid.
Je hebt een duidelijke regel voor wat goed is.
Argumenten tegen het utilisme:
Je offert het geluk van de minderheid op voor dat van de meerderheid.
Als een handeling een goed gevolg heeft, is de handeling nog niet direct zelf goed.
2. De plichtethiek
Bedacht door Kant (18e eeuw, Pruisen.). Je moet je plicht doen, die is op zichzelf goed. De
plicht is de categorische imperatief -> "Handel volgens die stelregel, waarvan je tegelijkertijd
kunt willen dat het een algemene wet wordt. "Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een
ander niet."
De plicht komt voort uit de rede en de goede wil.
Argumenten voor de plichtethiek:
Je kunt zelf bedenken wat het goede is.
Het is een duidelijke regel, waar je niet van af mag wijken. (Het geeft veel helderheid.)
Argumenten tegen de plichtethiek:
Soms komen verschillende plichten met elkaar in conflict en dan weet je niet meer wat het
goede is.De plichtethiek is heel kil, er zit geen emotie in.
3. De deugdethiek
Bedacht door Aristoteles (300 v. Chr., Griekenland). Hij gaat uit van de deugd: een goede
eigenschap die je kan ontwikkelen. Er zijn vier hoofd- of kardinale deugden: 1 wijsheid 2
matigheid
3 rechtvaardigheid 4 dapperheid. Als je deze deugden helemaal ontplooit, ben je een gelukt en
dus gelukkig mens.
De deugd ligt in het midden, dat je steeds moet bepalen met je praktische verstand phronèsis).
Argumenten voor de deugdethiek:
De deugdethiek geeft veel vrijheid.
De deugdethiek houdt rekening met emoties.
Argumenten tegen de deugdehiek:
De deugdethiek is vaag.
De deugdethiek stamt uit het oude Griekenland, het is de vraag of hij nog in deze tijd past.
1
,ET 1 t/m 3: doen we niet, want die kun je automatisch aan het eind.
Hoofdstuk 1: De vrije markt en het goede leven in meervoud: vijf dimensies
De vijf dimensies die de schrijvers onderscheiden zijn: 1) Samenleven met de medemens, 2)
Instituties, 3) Het lichaam, 4) De natuur en 5) De zin van het leven
ET 4: Breng de vraag naar het goede leven in verband met hoe de mens zich tot zichzelf-in-
de-wereld verhoudt. Gebruik hierbij a) Socrates’ opvatting dat het niet bestudeerde leven niet
de moeite van het leven waard is, b) Cassirers opvatting over het verschil tussen mens en dier
en c) Nietzsche’s opvatting van de mens als ‘het nog niet vastgestelde dier’.
De mens is in staat tot zelfreflectie. Hij is een wezen dat ‘zich tot zichzelf-in-de-wereld’
verhoudt. Daarom kan hij nadenken of hij het goede leven heeft of juist niet.
a) Socrates vindt dat je kritisch over het goede leven na moet denken: ‘Het niet bestudeerde
leven is het niet waard geleefd te worden’. Op die manier schep je openheid voor nieuwe
perspectieven en opvattingen.
b) Cassirer stelt dat de mens een animal symbolicum is. In tegenstelling tot dieren schept hij
symbolen om zijn ervaringen uit te drukken (bv religie, kunst, taal, wetenschap en filosofie).
Deze reflexie kan ook een last zijn (we denken te veel na).
c) Nietzsche ziet de mens als een ‘ziek’ of ‘nog niet vastgesteld dier’; God is dood en we zijn
‘meester en vormgever van onszelf’. Zo moet je steeds bepalen hoe jij je tot jezelf in de
wereld verhoudt.
ET 5: Wat is Nussbaums kritiek op de opvatting over het Bruto Nationaal Product (BNP) als
criterium voor het goede leven? Wat is haar capabilities approach?
Martha Nussbaum (VS, leeft nog!) is het ermee oneens dat het BNP het criterium voor het
goede leven vormt. Je kunt beter kijken naar de alfabetiseringsgraad van een samenleving, de
positie van de vrouw of dat er een dictatuur is etc. Als antwoord op deze vraag ontwikkelde
Nussbaum een lijst met capabilities: mogelijkheden waardoor het menszijn tot bloei kan
komen, bijvoorbeeld leven, lichamelijke gezondheid en emoties. Deze lijst is echter wel erg
westers gekleurd (bijvoorbeeld de opvatting dat je wel of niet een relatie met de natuur kunt
hebben…).
Hoofdstuk 2: Plato en Aristoteles over het goede leven
ET 6: Wat is Plato’s argumentatie voor de ideale staat? Besteed aandacht aan a) Plato’s
kritiek op de democratie, b) Het verband tussen de rangorde in de maatschappij en de drie
onderdelen van de ziel en c) Dat Plato’s ideale staat zowel een utopie als een dystopie kan
zijn (zie Karl Popper).
a) Plato had kritiek op de (Atheense) democratie. Deze was veranderd in een ochlocratie
(schrikbewind van de massa). Zo wisten de mensen niet meer wat het goede, deugdzame
leven (aretè) was. Conclusie: je moet het volk niet laten regeren.
b) In plaats daarvan moet je de maatschappij zien als de ziel:
2
, ZIEL MAATSCHAPPIJ
Rede Filosoof-koningen
Wil Wachters
Begeerte Arbeiders
Als deze drie groepen hun plaats kennen en harmonieus met elkaar samenwerken, is er sprake
van rechtvaardigheid.
c) Plato’s ideale samenleving is vanuit hemzelf gezien een utopie: de mens kan het goede
leven verwerven. Hat kan echter ook een dystopie zijn. Karl Popper wijst erop dat Plato’s
staat totalitair is (net als Nazi-Duitsland later etc.); het individu heeft geen vrijheid en wordt
onderdrukt.
ET 7: Geef Arisoteles’ argumentatie weer dat er verschillende goede staatsvormen zijn.
Besteed daarbij aandacht aan a) de rol van de rede (logos), de deugd (aretè) en het handelen
(energeia), b) de opvatting dat je deugdzaamheid en geluk (eudaimonia) alleen kunt bereiken
binnen de polis (stadsstaat) en c) hoe staatsvormen volgens Ari kunnen ontaarden.
In tegenstelling tot Plato gaat Ari er niet vanuit dat er maar een goede staatsvorm is, maar
meerdere.
In een goede staatsvorm kun je de deugd bereiken: aretè of een houding van de ziel waardoor
we goed kunnen handelen. De deugd heeft te maken met het tot ontplooiing brengen van wat
typisch is voor de mens: de rede of logos (de mens is immers een animal rationale, een beest
met een geest). Als je handelt vanuit de ziel of hem ‘in-werking-zet’ (energeia), dan bereik je
het deugdzame of gelukkige leven.
b) Je kunt deugdzaamheid en geluk (eudaimonia) alleen in de stadsstaat bereiken omdat het
hier gaat om de opvatting van het goede leven van de besten uit de polis. Als jij uit een goede
familie komt etc. kun je hieraan deelnemen.
c) Staatsvormen kunnen ontaarden als machthebbers(s) alleen gericht zijn op eigenbelang. Zo
wordt een monarchie een tirannie, een aristocratie wordt een olichargie (macht van de rijken)
en een politeia (gemengde staatsvorm met militairen in het bestuur) wordt een democratie.
Ari is tegen de democratie omdat het onkundige volk dan meebeslist in plaats van de wijze
elite.
ET 8: Leg Aristoteles’ opvatting over het goede leven uit. Besteed aandacht aan a) zijn
definitie van de deugd, b) zijn opvatting dat het streven naar geluk samenvalt met het goede
voor zichzelf en de gemeenschap, c) het verschil tussen dianoëtische en ethische deugden, d)
hoe de verschillende deugden elkaar vooronderstellen, e) dat de volmaakte deugd niet
weggelegd is voor de massa en f) wat ‘ware vriendschap met jezelf’ betekent en in hoeverre
dit vroeger en nu mogelijk was / is.
a) en b) Zie ET 7 (definitie aretè) en je kunt eudaimonia alleen bereiken in het netwerk van
jouw relaties binnen de polis (de mens is een sociaal wezen).
c) Aristoteles onderscheidt twee soorten deugden: 1) Dianoëtische deugden die horen bij het
denkende deel van de ziel, zoals wijsheid en vaardigheid en 2) Ethische deugden die horen bij
het strevende gedeelte van de ziel dat de rede kan volgen, zoals vriendelijkheid en moed.
3