Samenvatting Klinische Psychologie – NHA – Leerjaar 1 – Opleiding tot Psychosociaal Counselor
Les 1 – Inleiding Klinische Psychologie
Klinische psychologie is de psychologische studie van problematisch menselijk gedrag.
Gedrag is problematisch wanneer het voor iemand zelf en/of voor zijn naaste omgeving en/of voor
de gemeenschap belastend is.
Om abnormaal gedrag te kunnen typeren, wordt het gedrag vaak gemeten aan een bepaalde norm.
Er is sprake van een statistische norm wanneer we gedrag meten aan het gedrag dat in de
maatschappij normaal bevonden wordt. Dit gedrag hoeft niet juist, gezond of goed te zijn: het zou
ook zeker kunnen dat het gedrag van degenen die niet voldoen aan de norm juist, gezond of goed is.
Daarom wordt er nu vaak gekozen om gedrag te meten in de mate waarin het psychologisch gezond
is. Voor psychologisch gezond gedrag zijn er meerdere criteria:
Het gedrag heeft vooral effect op de buitenwereld
Het gedrag roept een regelmatige respons op van anderen
Het gedrag roept soms weerstand op (zoals uitdaging of tegenspel)
Het gedrag roept nieuwe gebeurtenissen op (zogenoemde levensdramatiek, Helwig (1958))
Het gedrag sluit aan bij iemands behoeften en interesses
Het gedrag sluit aan bij iemands talenten en verworven vaardigheden
Het gedrag laat continuïteit met het eerder gedane zien.
Psychiatrie en klinische psychologie zijn verschillende disciplines.
Psychiatrie is vooral een medische discipline. In dit vakgebied is er veel aandacht voor de rol van het
lichamelijke in het ontstaan, voortduren en verslechteren van problematisch gedrag. Daarbij wordt
onder andere gekeken naar de rol van het zenuwstelsel, hormonen, toxische stoffen en medicijnen.
Om het problematisch gedrag te verlichten, worden medicijnen (psychofarmaca) toegediend.
Klinische psychologie is vooral een sociaalwetenschappelijke discipline, met betrekking op sociale
relaties, levensgeschiedenis, en het eigen denken en doen. Er wordt hier dus een psychologisch
gezichtspunt gehanteerd. Om klachten te verlichten wordt de cliënt bewust gemaakt van schadelijke
patronen van denken en doen, het losmaken van emoties en het aanleren van nieuwe vaardigheden.
De naam klinische psychologie is afkomstig van het feit dat hulpverleners vooral in klinieken met
psychopathologisch gedrag geconfronteerd werden.
Er zijn naast klinische psychologie veel andere vormen van psychologie
Functieleer beschrijft de psychologische functies als waarnemen, leren, denken, geheugen
en problemen oplossen
Sociale psychologie beschrijft de processen en interacties die tussen mensen plaatsvinden
Ontwikkelingsleer beschrijft de karakteristieke gedragsveranderingen vanaf de babytijd tot
aan de ouderdom. De ontwikkelingsleer van de laatste levensfase heet gerontopsychologie.
Fysiologische psychologie beschrijft de invloed van fysiologische (=lichamelijke) processen
op de psychologische functies
Persoonlijkheidsleer beschrijft het gedrag en functioneren van de mens in diverse
omstandigheden. Daarvoor wordt onder andere gekeken naar de verschillen tussen mensen.
Forensische psychologie beschrijft de psychologie van criminelen, psychopaten en personen
die door psychose of ernstige persoonlijkheidsstoornissen misdaden hebben begaan.
, Arbeids- en organisatiepsychologie bestudeert het gedrag van mensen in organisaties en op
de arbeidsplek, alsmede beroepskeuze en personeelsselectie.
Theoretische psychologie heeft betrekking op de theorieën die de hedendaagse psychologie
hebben gevormd, alsmede de geschiedenis en de filosofie van de psychologie.
Het problematisch gedrag wordt op verschillende manieren onderverdeeld. Sommige indelingen
kijken naar het soort problematisch gedrag, anderen naar de mate van ernst of de oorzaken die men
bij het gedrag veronderstelt.
In de negentiende eeuw werd het gedrag onderverdeeld in neuroses, psychoses en psychopathie.
Neuroses zijn milde vormen van problematisch gedrag. Wanneer iemand een neurose heeft reageert
hij zijn moeilijkheden niet af op anderen, maar verwerkt hij ze meer innerlijk. Daardoor kunnen
emotionele, psychosomatische en depressieve klachten ontstaan. Bij personen met neuroses is er
geen sprake van het leven in een andere wereld, of vervormde voorstellingen van de werkelijkheid
en onjuiste denkbeelden.
Psychoses zijn zware stoornissen, waarbij sprake is van ernstige desorganisatie van gedrag, of
systematische waandenkbeelden. Desorganisatie gaat gepaard met vluchtige fragmentarische
waandenkbeelden en hallucinaties. Het contact met de werkelijkheid is gestoord. Er is sprake van
een vervalst wereldbeeld. Tegenwoordig worden psychoses als sterk neurologisch bepaald gezien.
Sommige onderzoekers zeggen dat stoornissen zoals anorexia en dwangstoornissen, waarbij er
duidelijk sprake is van een verminderd ziektebesef, tussen neuroses en psychoses in zouden moeten
liggen. Dit wordt ook geopperd voor borderline persoonlijkheidsstoornissen.
Psychopathie is een categorie van zeer zware persoonlijkheidsstoornissen, waarbij zonder
schuldgevoelens ernstige dingen worden gedaan. Psychopaten hebben geen gestoord contact met
de realiteit, maar wel met de medemens en de samenleving. Eigen moeilijkheden worden
afgereageerd op anderen. Psychopaten kunnen zich wel inleven in anderen, maar kan die eigenschap
ook weer uitzetten. Er wordt tegenwoordig ook wel gesproken van antisociale
persoonlijkheidsstoornissen.
Kraeplin is een van de eerste onderzoekers geweest die een systematische classificatie maakte om
pathologische verschijnselen te ordenen. Hij koos voor twee hoofdgroepen: dementia preacox
(voortijdige dementie, later omgedoopt tot schizofrenie) en de manisch-depressie stoornis (nu
bekend als borderline). Later kwamen in zijn classificaties ook nog de termen paranoia
(achtervolgingswaan) en psychopathie, vergelijkbaar beschreven als de huidige antisociale
persoonlijkheidsstoornis, voor.
Om overeenstemming te bereiken tussen verschillende psychologen en theoretici en om een
algemeen raamwerk te bieden voor de classificatie van psychologische aandoeningen, heeft de
Amerikaanse psychiatrische associatie het initiatief genomen om de DSM op te stellen.
De DSM, afkorting voor Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, classificeert het
problematisch en abnormaal gedrag op basis van meerdere kenmerken in het gedrag en doen en
laten van personen.
Er zijn meerdere versies van de DSM uitgebracht: DSM-I (1952), DSM-II (1968), DSM-III (1980), DSM-
III-R (1987, revised), DSM-IV (1994), DSM-IV-TR (2000, text revision) en recent de DSM-5 (2013).
In de DSM-IV (1994) wordt gewerkt met vijf assen waarop het functioneren van de patiënt
beoordeeld wordt. Deze assen zijn als volgt:
, 1. Klinisch syndroom
2. Persoonlijkheidsstoornissen en specifieke ontwikkelingsstoornissen
3. Fysieke stoornissen en condities
4. Een score van 1-7 voor de ernst van de psychosociale stressbronnen in het afgelopen jaar (1
laag, 7 hoog)
5. Een score van 1 tot 100 voor het globale niveau van functioneren in het afgelopen jaar (1
heel slecht, 100 heel goed).
Vaak werden patiënten alleen op basis van de eerste twee assen getypeerd. De andere assen
bevatten ook een vorm van subjectiviteit, waardoor deze soms open gelaten werden.
In de DSM-5 zijn de assen weggelaten en is geprobeerd veel kritiek op de DSM-IV te ondervangen.
Desalniettemin blijven zowel de DSM-IV als de DSM-5 vaak te voorbarig met het toekennen van
abnormaliteit en disfunctionaliteit, waardoor veel mensen te snel een stoornis toegekend krijgen.
Een alternatieve classificatie is de International Classification of Diseases (ICD) van de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Maar weinig ziekten hebben een puur neurale, hormonale of lichamelijke oorzaak. De meeste
ziekten kunnen verklaard worden aan de hand van de invloed van bepaalde factoren op iemands
leven, waaronder:
De huidige omstandigheden
De vroegkinderlijke en latere leergeschiedenis
En de invloed van deze zaken op:
Het gedragsrepertoire
De verwachtingen en veronderstellingen omtrent de wereld en jezelf
Traumatische herinneringen
Psychologisch ziek gedrag ontstaat vaak nadat een van de pijlers van het leven aangetast is.
Een bestaansaantasting is een aantasting op het leven waardoor het zinvolle voortbestaan op de
proef gesteld of aangetast wordt. Een ander woord hiervoor is “life events” (levensgebeurtenissen).
Er zijn verschillende reactiewijzen op een bestaansaantasting.
Men kan:
1. Emotioneel reageren – hierbij ontstaan er emoties die uiting geven aan de gevoelens
rondom de bestaansaantasting
2. Instrumenteel reageren – dit zijn pogingen om de bestaansaantasting boven te komen.
3. Opgeven – hierbij wordt de situatie losgelaten.
4. Realiteitsvervalsing – hierbij kleur men de werkelijkheid anders in om de pijn van de
bestaansaantasting draaglijker te maken.
Bovenstaande reactiewijzen zijn normaal, maar kunnen abnormale vormen aannemen wanneer zij in
een mate optreden die niet aansluit bij wat men normaalgesproken in een situatie mag verwachten.
Naast bovenstaande reactiewijzen zijn er ook per definitie abnormale reactie wijzen. Dit zijn:
5. Regressie – terugval naar een onrijper niveau van functioneren
6. Dissociatie – het terugschieten in een andere bewustzijnstoestand, waardoor gebeurtenissen
met impact je niet lijken te raken.
, 7. Desintegratie – Het uit zijn verband rukken van bepaald gedrag en zich daarin verliezen
8. Desorganisatie – het gedrag wordt verward, impulsief en behoeftig.
Een gebrekkig gedragsrepertoire kan tot een bestaansaantasting leiden volgens het volgende
schema.
Omstandigheden Gedragsrepertoire Aanpassing Betekenis van de
verandering
Ingrijpende Veelzijdig Goed Moeilijk, maar niet
veranderingen bedreigend
Gebrekkig Slecht Bestaansaantasting
Alles gaat zijn gangetje Gebrekkig Goed Niet van toepassing
Door een gebrekkig gedragsrepertoire hoeft er niet per se abnormaal gedrag te ontstaan. Dat
ontstaat pas wanneer er een fundamentele eigenschap in een persoon ontbreekt.
Een fundamentele repertoiredeficiëntie is de afwezigheid van een of meerdere essentiële
vaardigheden waardoor het gedrag verstoord raakt. Ze worden ook wel ontwikkelingsstoornissen
genoemd, en kunnen optreden als realismeverlies, doelmatigheidsverlies en eenheidsverlies. De
stoornissen ontstaan door invloed van opvoeding, omgevingsfactoren, en door eigen aanleg.
Wanneer het ontbreken van de vaardigheden niet op tijd erkend wordt, zal in het niet lukken om in
het latere leven te bouwen op gedragingen om met moeilijke situaties om te gaan. De gedragingen
zijn inmiddels fundamenteel afwezig. Daardoor kunnen er bij bestaansaantastingen abnormale en
pathologische gedragingen ontstaan. Dit staat ook in het volgende schema weergegeven.
Externe conditie Gedragsrepertoire Reactie
Bestaansaantasting Veelzijdig Snelle aanpassing na crisis
Gebrekkig Hevig, maar normaal crisisgedrag
Fundamentele repertoiredeficiëntie Abnormaal gedrag
Er zijn verschillende soorten fundamentele repertoiredeficiënties:
a. Zwakke differentiatie: het onder druk gemakkelijk verliezen van realisme en discriminerend
vermogen
b. Zwakke integratie: het onder druk gemakkelijk verliezen van de grote lijn en doelgerichtheid
in het gedrag
c. Zware emotionele geremdheid
d. Basisloosheid of zwakke identiteit: het gevoel onbenullig of verwerpelijk te zijn (ontstaan uit
overmatige ouderlijke afwijzing of negatie)
Fobieën en dwangreacties kunnen ontstaan uit een bestaansaantasting, maar zich integreren in het
leven om zelfstandige eigenschappen te worden.
Fundamentele autonomie betekent dat de ziekte zich van zijn oorspronkelijke oorzaak losgewrongen
heeft en een op zichzelf staande entiteit is geworden.