Klinische Psychologie: deeltentamen 1
Klinische Psychologie
Theorieën en psychopathologie
Henk T. van der Molen, Ellin Simon, Jacques van Lankveld (red.)
3e druk, 2015
Nederlands
Samenvatting H1 t/m 10
Gemaakt door Saartje Koning
Inhoud
Thema 1: Klinische theorieën en theoretische referentiekaders ............................................................ 2
1. Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag ......................................................................... 2
2. Neurobiologische benaderingen van psychopathologie ................................................................. 7
3. Leertheoretische benaderingen van psychopathologie ................................................................ 16
4. Cognitieve benaderingen van psychopathologie .......................................................................... 24
5. Psychoanalytische benaderingen van psychopathologie .............................................................. 30
6. Humanistische benaderingen van psychopathologie .................................................................... 40
7. Systeembenaderingen van psychopathologie ............................................................................... 44
8. Het nut van theorie ....................................................................................................................... 54
Deel 2: Classificatie en diagnostiek ....................................................................................................... 60
9. Classificatie .................................................................................................................................... 60
10. Klinisch psychologische diagnostiek ............................................................................................ 69
,Thema 1: Klinische theorieën en theoretische referentiekaders
Het onderzoek naar het abnormale in de mens over de afgelopen eeuwen heeft geleid tot een beter
begrip van de menselijke conditie en wat daarin mis kan gaan
Thema 1 omvat;
▪ De afbakening van het normale; waar ligt de grens tussen abnormaal en normaal en hoe
definiëren we die grens
▪ Zes benaderingen van menselijk gedrag
1. Biologisch
2. Leertheoretisch
3. Cognitief
4. Psychoanalytisch
5. Humanistisch
6. Systeembenadering
▪ Evalueren van deze benadering en hun bijdrage aan de huidige klinische psychologie
Duijker → onderscheid tussen basisdisciplines en toepassingsgerichte disciplines
Basisdisciplines Toepassingsgericht disciplines
Functieleer Klinische en gezondheidspsychologie
Ontwikkelingspsychologie Arbeids- en organisatiepsychologie
Sociale Psychologie Onderwijspsychologie
Persoonlijkheidspsychologie
Methodenleer
1. Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag
1.1 Het terrein van de klinische psychologie
De kern van klinische psychologie → psychische stoornissen; afwijkingen die lastig zijn voor de
persoon zelf of voor zijn omgeving
2 aspecten van het menselijk functioneren waar afwijkingen van de norm betrekking op hebben:
1. Individuele persoon
Voorbeeld: excessief drinken, dwanggedachten of extreme angsten
a. Afwijkend gedrag
b. Afwijkende gedachten
c. Afwijkende belevingen
2. Relaties met andere mensen
Voorbeeld: een student kan zich overmatig onttrekken aan contacten met medestudenten
Afwijkingen binnen sociale relaties hebben vaak weer invloed op het gedrag, de gedachten en
belevingen binnen het individu
Voorbeeld: de student die contacten met medestudenten uit de weg gaat
(vermijdingsgedrag), kan gaan denken dat het hem nooit zal lukken om vrienden te krijgen en
kan zich eenzaam voelen
Globaal probleem binnen de klinische psychologie → ‘abnormale’ gedragingen kunnen alleen worden
verklaard tegen de achtergrond van normale processen
Wat is het belang van de kennis over basisdisciplines van de psychologie binnen Klinische
Psychologie?
, → kennis van de ‘normale’ psychologische functies, ‘normale’ ontwikkeling, sociale
psychologie en de persoonlijkheidspsychologie is nodig om afwijkingen van de norm te
kunnen vaststellen en begrijpen
2 belangrijke vragen binnen de klinische psychologie:
1. Wanneer zijn handelingen, gedachten en gevoelens te beschouwen als symptomen van een
psychische stoornis die behandeling behoeft
2. In welke gevallen kunnen deze aspecten van het functioneren worden opgevat als een niet-
pathologische variatie op ‘normaal’ gedrag?
Box 1.1 De klinisch psycholoog versus de psychiater
Overeenkomst tussen deze twee → houden zich bezig met diagnostiek en behandeling van
mensen met psychische problemen
Verschil tussen deze twee → opleiding
Klinisch psycholoog heeft een opleiding in psychologie
Psychiater heeft een opleiding in geneeskunde
1.2 Aspecten van ‘abnormaal’ gedrag
7 factoren die bepalen of gedrag als ‘abnormaal’ of ‘pathologisch’ wordt beschouwd volgens
Seligman, Walker en Rosenhan:
1. Persoonlijk lijden
= wanneer de persoon erg onder zijn problemen lijdt
▪ Geen voldoende voorwaarde om als abnormaal gezien te worden
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag
= de mate waarin gedrag het dagelijks functioneren en het welbevinden van het individu
ondermijnt
De mate waarin een persoon:
▪ Beroepsmatig functioneert
▪ Bevredigende relaties met anderen kan onderhouden
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
= als mensen in het gedrag van een ander geen logica of zin kunnen ontdekken, wordt dit
eerder als abnormaal gezien
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
= mensen kunnen zich bedreigd voelen als het onvoorspelbare gedrag van een ander het
gevolg lijkt te zijn van hun controleverlies; inconsistente gedrag van de ander zorgt voor
onvoorspelbaarheid
2 typen situaties waarin gedrag als controleverlies kan worden geïnterpreteerd:
Situaties waarin:
a. De regels die gewoonlijk het gedrag van een persoon sturen niet meer gelden
b. De toeschouwer de oorzaak of aanleiding van het gedrag dat hij waarneemt niet kent
en ook niet kan achterhalen
5. Opvallend en onconventioneel gedrag
= wanneer gedrag sterk afwijkt van de wijze waarop iemand zich zelf zou gedragen (eigen
gedrag als maatstaaf)
▪ Of dit als abnormaal wordt gezien is afhankelijk van de mate van hoe vaak dit gedrag
voorkomt
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
(observer discomfort)
, = als iemand gedrag vertoont waarmee de ongeschreven regels (impliciete sociale
verwachtingen) in een bepaalde cultuur worden overschreden en dit een ongemakkelijk
gevoel bij een ander veroorzaakt
7. Het overtreden van morele normen
= als iemand’s gedrag tegen de opvattingen van iemand, over hoe mensen zich zouden
moeten gedragen, in gaat
APA = American Psychiatric Association
DSM-5 = het classificatiesysteem van de APA
Psychische stoornis (volgens APA) = een syndroom, gekenmerkt door klinisch significante symptomen
op het gebied van cognitieve functies, emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting
is van een disfunctie in de psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag
liggen aan het psychische functioneren
▪ Psychische stoornissen gaan normaliter gepaard met lijdensdruk of beperkingen in het
functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied
▪ Nadruk van definitie van APA ligt op nadelige gevolgen die een gedrags- of psychologisch
syndroom voor de betrokkene kan hebben
▪ Psychische stoornissen kunnen worden gedefinieerd door clusters van disfunctionele
gedragingen
3 uitsluitende omstandigheden om te voorkomen dat de definitie van mentale stoornissen een
instrument zou worden voor sociale repressie:
De APA definitie sluit het volgende uit:
1. Te verwachten en cultureel aanvaarde reacties
Voorbeeld: rouwreacties na het overlijden van een dierbare
2. Langdurig deviant gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een politieke, religieuze of
seksuele minderheid
Voorbeeld: lid van Greenpeace die zich langdurig afzet tegen milieuvervuiling
3. Een persoonlijk conflict tussen het individu en de maatschappij
Voorbeeld: excentrieke kunstenaars die in dit geval niet als mentaal gestoorden worden
beschouwd
1.3 Normaal en abnormaal: waar ligt de grens?
3 modellen die onderscheid proberen te maken tussen normaal en abnormaal gedrag:
1. Het statistisch model
2. Het medisch of ziektemodel
3. Het leer- of onderwijsmodel
Grootste verschil tussen deze modellen → het statistisch model heeft vooral betrekking op de
afgrenzingskwestie
→ Het medisch en leermodel hebben een bredere
focus inclusief de behandeling en de relatie tussen de
therapeut en cliënt
Het statistisch model
Uitgangspunt van statistisch model → menselijke eigenschappen zijn min of meer normaal verdeeld
Wanneer is iets abnormaal? → bij extreem lage of hoge scores op schalen waarmee deze
eigenschappen betrouwbaar en valide worden gemeten
▪ Abnormaal heeft uitsluitend een statistische betekenis
3 problemen van het statistisch model:
, 1. Geen duidelijke grens tussen normaal en abnormaal
2. Geen specificatie voor hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal te kunnen noemen
Voorbeeld: genderidentiteitsstoornis is niet normaal verdeeld (1 op de 30.000 mensen)
3. Geen onderscheid tussen statistische afwijkingen die gepaard gaan met individueel lijden en
afwijkingen waarvoor dat niet geldt
Voorbeeld: westerse man met een lengte van 2 meter 10, heeft een extreem hoge score, maar
hoeft hier niet onder te lijden
Statistisch model
Kenmerken en beschrijving
Uitgangspunt Menselijke eigenschappen zijn min of meer normaal verdeeld
Wanneer is iets abnormaal? Bij extreem lage of hoge scores op schalen waarmee deze eigenschappen
betrouwbaar en valide worden gemeten
Waarop toepasbaar Stoornissen die normaal verdeeld zijn over de bevolking
Problemen 1. Geen duidelijke grens tussen normaal en abnormaal
2. Geen specificatie voor hoe ongewoon gedrag moet zijn om het
abnormaal te kunnen noemen
3. Geen onderscheid tussen statistische afwijkingen die gepaard gaan
met individueel lijden en afwijkingen waarvoor dat niet geldt
Het medisch of ziektemodel
2 soorten onderliggende mechanismen wat de oorzaak van psychische stoornissen kunnen zijn:
1. Somatogeen
= een lichamelijke aandoening is de oorzaak van een psychische stoornis
2. Psychogeen
= een psychologisch mechanisme is de oorzaak van een psychische stoornis
Uitgangspunt van medisch model → de therapeut is de deskundige terwijl de patiënt op aspecten van
zijn functioneren als ziek wordt beschouwd en de therapeut zoekt naar de oorzaak en stelt een
diagnose
2 problemen van het medisch model:
1. Semantische bezwaar → Geen eenduidig onderliggend mechanisme voor veel psychische
stoornissen wat de term genezing binnen dit model in twijfel trekt
2. Stigmatisering door het gebruik van begrippen als ziekte en therapie
Goffman en Scheff → Labelling-theorie = hoe nadelig en stigmatiserend het is om bekend te
staan als psychiatrisch patiënt (eens een gek, altijd een gek)
Opvatting Szasz → er wordt van een geestesziekte gesproken als de oorzaak van psychische
problemen te vinden is bij organische afwijkingen
Medisch of ziektemodel
Kenmerken en beschrijving
Uitgangspunt De therapeut is de deskundige terwijl de patiënt op aspecten van zijn
functioneren als ziek wordt beschouwd en de therapeut zoekt naar de
oorzaak (somatogeen of psychogeen) en stelt een diagnose
Criterium voor de grens Szasz → ziekte als de oorzaak bij een organische afwijking ligt
tussen ziekte en gezondheid
Waarop toepasbaar Stoornissen met een aantoonbare organische oorsprong
Problemen 1. Semantische bezwaar → Geen eenduidig onderliggend mechanisme
voor veel psychische stoornissen
2. Stigmatisering door het gebruik van begrippen als ziekte en therapie
,Het leer- of onderwijsmodel (Authier en van der Molen)
Uitgangspunt van het leermodel → stoornissen zijn ontstaan door verkeerd verlopen leerprocessen
2 partijen: de leraar en de leerling
2 belangrijke kenmerken:
1. Uitgangssituatie beschreven als persoonlijk probleem
2. Gesproken van het bepalen van een leerdoel i.p.v. een diagnose
Vaardigheidstekorten = tekorten die worden geformuleerd als uitkomst van het leerdoel
Uitvoering van een onderwijsprogramma = vervangende term voor ‘therapie’ en betekent dat de
leraar kennis en vaardigheden aanreikt om bij te dragen aan de vermindering of opheffing van de
tekorten bij de leerling
Demarcatie- of afgrenzingscriterium = criterium voor het onderscheid tussen ziekte en gezondheid
waarin het als ziekte wordt beschouwd als een persoon niet meer zelf de verantwoordelijkheid kan
dragen en niet meer aanspreekbaar is voor zijn doen en laten
Leer- of onderwijsmodel
Kenmerken en beschrijving
Uitgangspunt Stoornissen zijn ontstaan door verkeerd verlopen leerprocessen
Criterium voor de grens Wordt als ziek beschouwd wanneer een persoon niet meer zelf de
tussen ziekte en gezondheid verantwoordelijkheid kan dragen en aanspreekbaar is voor zijn doen en
laten
Waarop toepasbaar Bij problemen die ontstaan zijn als gevolg van leerprocessen en waarbij
het individu zelf nog verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn
doen en laten
Overeenkomst tussen het medisch en het leermodel → er zijn twee partijen
Verschil tussen het medisch en het leermodel → bij het medisch model zijn het de
therapeut en de patiënt, bij het leermodel de
leraar en de leerling
Verschil tussen Szasz en het leermodel → volgens Szasz is er sprake van ziekte als de
oorzaak een organische afwijzing is, maar
volgens het leermodel is er sprake van ziekte
als een persoon niet meer verantwoordelijk
of aanspreekbaar is
3 redenen waarom het leermodel boven het medischmodel word verkozen:
1. Het leermodel vermijd de nadelige bijbetekenissen van het medisch model en dus minder
kans op stigmatisering
2. Het leermodel doet meer recht aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen met een
persoonlijk probleem
3. Het gebruik van de onderwijsterminologie doet meer recht aan datgene wat
daadwerkelijk plaatsvindt bij psychologische hulpverlening als het gaan om mensen die
als ‘aanspreekbaar’ kunnen worden beschouwd
Begrippen
Persoonlijk lijden Observer discomfort Somatogeen
Disfunctionaliteit van het gedrag Overtreden van morele normen Psychogeen
Irrationeel en onbegrijpelijk APA Labelling-theorie
gedrag DSM-5 Vaardigheidstekorten
Onvoorspelbaarheid en Psychische stoornis Uitvoering van een
controleverlies Statistische model onderwijsprogramma
Opvallend en onconventioneel Medisch model Demarcatie- of
gedrag Leermodel afgrenzingscriterium
,2. Neurobiologische benaderingen van psychopathologie
Leerdoelen volgens YouLearn:
▪ Geef een overzicht van de geschiedenis van de neurobiologische benadering van gedrag
▪ Leg het verschil tussen externaliserende en internaliserende stoornissen uit en breng het
principe van emotieregulatie daarmee in verband
▪ Leg globaal uit hoe onze genen invloed uitoefenen op ons gedrag en beschrijf met welke
onderzoeksmethoden deze invloed onderzocht wordt
▪ Beschrijf het verschil tussen het Diathese-Stressmodel en de Differential Susceptibility Theory
▪ Geef aan bij welke vormen van pathologie de erfelijkheid een rol speelt
▪ Beschrijf de opbouw en werking van neuronen en het zenuwstelsel
▪ Beschrijf de rol van het limbische systeem en de prefrontale cortex in de etiologie van gedrag
en beschrijf met welke onderzoeksmethoden deze onderzocht wordt
▪ Leg uit wat emotieregulatie is en wat het verband is met psychiatrische stoornissen
▪ Beschrijf de verschillende emotieregulatiestrategieën
▪ Leg uit wat comorbiditeit is en beschrijf de comorbiditeit van internaliserende en
externaliserende dimensies
▪ Beschrijf de invloed van genetische en biologische comorbiditeit
2.1 Een historische schets
Biologische benadering van Buikhuisen in de jaren 70 → de rol van neurobiologische factoren in het
gedrag van jonge delinquenten
2 argumenten tegen deze biologische benadering:
1. Zijn opvatting is reductionistisch zwak
2. Biologisch onderzoek naar psychopathologisch gedrag kan voor gevaarlijke toepassingen
zorgen
Voorbeeld: het ontstaan van de frontale lobotomie → neurotische apen werden rustiger als
hun frontaalkwab werd verwijdert en deze behandeling werd vervolgens bij psyschiatrische
patiënten toegepast
Reductionisme = het wezenskenmerk van wetenschap; een wetenschapper zal zoeken naar een of
een aantal onderliggende mechanismen om veel van dat gedrag te verklaren
Frontale lobotomie = het operationeel verwijderen van de frontaalkwab
Principiële argument voor de biologische benadering → hersenen zijn in hoge mate betrokken bij
de totstandkoming van psychopathologisch
gedrag
2 belangrijke ontwikkelingen in de 19e eeuw:
1. Ontdekken dat de hersenen in hoge mate betrokken zijn bij de totstandkoming van gedrag
Voorbeelden van deze ontwikkeling:
▪ Paul Broca→ Broca’s afasie = beschadiging van de linker frontaalkwab die leidt tot een
taalstoornis waarbij de persoon langzaam, slecht articulerend en in telegramstijl spreekt
▪ Fritsch en Hitzig → elektrische stimulatie van de hersenen kan ledematen laten bewegen
2. Disfunctionerende hersenen kunnen ten grondslag liggen aan psychopathologisch gedrag
Voorbeeld van deze ontwikkeling: Griesinger → publicatie ‘Geisteskrankheiten sind
Gehirnkrankheiten
2 belangrijke ontwikkelingen in de 20e eeuw:
, 1. Ontstaan systematische benadering die werd gevolgd bij de bestudering van dementia
paralytica die nog steeds geldt als een voorbeeld voor het onderzoek naar de biologische
oorzaken van psychische stoornissen
Voorbeeld van deze ontwikkeling: von Krafft-Ebing → toonde aan dat het dementia paralytica
syndroom werd veroorzaakt door syfilis wat de hersenen aantast en psychiatrische
symptomen veroorzaakt
2. Verandering van de focus van biologisch onderzoek
▪ Vroeger: focus op nature vs. nurture
▪ Nu: belang van onderlinge samenhang tussen psychische processen en
neurobiologische functies
Stappen van de systematische benadering:
1. Vaststellen van het syndroom
2. Opsporen van de biologische oorzaak van het syndroom
3. Behandeling gericht op die biologische oorzaak
Geschiedenis van de neurologische benadering
Periode/jaartal Belangrijke ontwikkeling
19e eeuw 1. Hersenen zijn in hoge mate betrokken bij de totstandkoming van gedrag
2. Disfunctionerende hersenen kunnen ten grondslag liggen aan
psychopathologisch gedrag
20e eeuw 1. Ontstaan systematische benadering
2. Verandering van de focus van biologisch onderzoek naar de onderlinge
samenhang tussen psychische processen en neurobiologische functies
2 soorten gedragsproblemen:
1. Externaliserend
= onderregulatie van emoties door onderactiviteit van het autonome zenuwstelsel
Kenmerk: gedragsproblemen wat vooral tot uiting komt in agressief, antisociaal en impulsief
gedrag
Storend voor de omgeving
2. Internaliserend
= overregulatie van emoties door overactiviteit van het autonome zenuwstelsel
2 kenmerken:
a. Emotionele instabiliteit
b. Verstoord affect
Voorbeelden: angst- en stemmingsstoornissen
Storend voor persoon zelf
2.2 Psychopathologie: een genetisch perspectief
Concordantie = de mate waarin eenzelfde eigenschap bij twee familieleden voorkomt
▪ Coëfficiënt tussen de 0 en 1 → hoe hoger de concordantiecoëfficiënt, hoe meer de variantie
van het kernmerk wordt verklaard door genetische factoren
3 bronnen waar gebruik van wordt gemaakt bij genetisch onderzoek:
1. Familie studies
▪ Gedachtegang: Hoe meer de stoornis voorkomt in families, des te meer bewijs er is
voor het feit dat deze stoornis overerfbaar is
▪ Nadeel: moeilijk onderscheiden van genetische factoren van de omgevingsfactoren
2. Tweeling studies
, ▪ Gedachtegang: als identieke tweelingen een hogere concordantie vertonen dan
twee-eiige tweelingen, dan is dat een bewijs dat genetische factoren een rol spelen
bij de psychische stoornis
▪ Nadeel: overschatting van het concordantiecoëfficiënt wanneer de omgeving van
tweelingen niet 100% overeenkomt
3. Adoptie studies
▪ Gedachtegang: als geadopteerde kinderen vaker een bepaald stoornis hebben als
deze stoornis voorkomt in hun biologische familie dan wanneer er geen geschiedenis
van die stoornis in hun biologische familie zit
Box 2.1 De relatie tussen genotype en fenotype
Genotype = specifieke genen die door een persoon geërd zijn
Fenotype = combinatie van de observeerbare fysieke en gedragsmatige kenmerken van een persoon
die het resultaat zijn van de interactie tussen genotype en omgeving
2 soorten verbanden tussen het genotype en de omgeving:
1. Genotype-omgeving-correlatie
= het genotype is van invloed op de ervaringen die een persoon met zijn omgeving heeft
2. Genotype-omgeving-interactie
= mensen met verschillende genotypen zijn in verschillende mate gevoelig voor hun
omgeving
Neurobiologisch is een verzamelnaam voor uiteenlopende deelgebieden
Huidige opvatting → psychopathologie is het gevolg van de interactie tussen een aangeboren
kwetsbaarheid en de persoonlijke leefomstandigheden
▪ Belangrijk: bepaalde genetische vatbaarheid kan alleen in combinatie met een bepaalde
omgeving leiden tot de uiting van deze genetische vatbaarheid
2 verschillende theorieën hierover:
1. Diathese-stressmodel
= vatbare personen die in een negatieve omgeving opgroeien, hebben meer kans op de
ontwikkeling van een negatieve uitkomst
2. Differential Susceptibility Theory
= vatbare personen worden meer beïnvloed door zowel een positieve als een negatieve
omgeving
Welke bijdrage leveren genetische factoren aan de etiologie van psychische stoornissen?
→ maken een persoon kwetsbaarder en gevoeliger voor zijn omgeving
4 vormen waar erfelijkheid een rol speelt:
1. ADHD en gedragsstoornissen
2. Agressie en antisociaal gedrag
3. Angst en depressie (GEEN fobieën)
4. Bipolaire stoornis
Temperament = een reeds vroeg te onderkennen individuele wijze van reageren
3 soorten temperament:
1. Makkelijk
2. Moeilijk
3. Langzame starters
, Temperament is gebaseerd op:
1. Activatieniveau van een kind
2. Regelmaat in gedrag
3. Afleidbaarheid
4. Toenadering versus ontwijked gedrag
Box 2.2 De hersenen
Hersenen bevatten 10 tot 12 miljard cellen die neuronen worden genoemd. Een aaneenschakeling
van neuronen vormt een zenuwbaan.
Neuronen bestaan uit;
1. Dendrieten
= vertakking die stimulatie vanuit andere
neuronen ontvangt
2. Cellichaam
= ontvangt stimulatie vanuit een ander
neuron
3. Axon
= vertakking die een signaal overdraagt naar
andere neuronen
Zie figuur 2.1 → nadat dendrieten of het cellichaam van een neuron zijn geprikkeld, wordt het
elektrisch signaal via het axon naar de axonuiteinden geleid. Daar vindt een chemische
informatieoverdracht plaats naar het volgende (post synaptisch) neuron middels neurotransmitters
die in de synaps worden afgescheiden
Zie figuur 2.2 → in de presynaps (het neuron van
waaruit de impuls geïnitieerd wordt) worden
neurotransmitters opgebouwd. Deze worden bij
elektrische activatie van het neuron via blaasjes
getransporteerd naar de synaptische spleet. De
blaasjes barsten open waardoor de
neurotransmitters in de synaptische spleet terecht
komen. De neurotransmitters passen op een
specifiek receptor en door zich aan die receptor te
hechten, prikkelen ze de vervolgzenuw
5 factoren die de synaptische overdracht beïnvloeden:
1. Hoeveelheid van de neurotransmitters in de synaptische spleet
= bij een tekort kan het post synaptische neuron niet genoeg stimulatie ontvangen om de
vervolgzenuw te prikkelen en bij een overschot kan het neuron over gestimuleerd raken
3 processen die de hoeveelheid neurotransmitters beïnvloeden:
1. Productie
= te veel of te weinig produceren
2. Katabolisme
= chemische afbraak van neurotransmitters in de synaptische spleet
3. Heropname
= neurotransmitters kunnen geïnactiveerd worden via heropname in de
presynaps
2. Blocking agents