Samenvatting Kennistoets 5: Alle leerdoelen AFPF
Inhoudsopgave
Samenvatting Kennistoets 5: Alle leerdoelen AFPF ................................................................................. 1
Korte inleiding ...................................................................................................................................... 1
Casus 1 (week 2): Anne: Borderline, Acute cholecystitis ..................................................................... 2
AFPF onderwerpen: Peritonitis, operatie en anesthesie. ................................................................ 2
Casus 2, deel 1 (week 3): Peter: Verstandelijke beperking, Cruris fractuur ...................................... 11
AFPF onderwerpen: Botten, gewrichten en fracturen .................................................................. 11
Casus 2, deel 2 (week 4): Peter: Ziekenhuisopname ......................................................................... 48
AFPF onderwerpen: Bloeding- en stollingsstoornissen, DVT, longembolie ................................... 48
Casus 3, deel 1 (week 5): Simone en Bentley: Zwangerschap, bevalling, kraamperiode Sectio ....... 61
AFPF onderwerpen: Zwangerschap, RA, Artrose, Osteoporose .................................................... 61
Casus 3, deel 2 (week 6): Simone en Bentley: Kindermishandeling .................................................. 77
AFPF onderwerpen: Bacteriële infecties, Bacteriëmie, hypotentie, (Septische) Shock,
Pneumothorax................................................................................................................................ 77
Casus 4, deel 1 (week 7): mevrouw Terbeeke: Gemetastaseerde mammacarcinoom, Depressie bij
ouderen .............................................................................................................................................. 90
AFPF onderwerpen: Borst- en prostaatkanker .............................................................................. 90
Casus 4, deel 2 (week 8): mevrouw Terbeeke: Gemetastaseerde mammacarcinoom, Palliatieve
zorg, Epilepsie .................................................................................................................................. 118
AFPF onderwerpen: Epileptie en anti-epileptica. ........................................................................ 118
Korte inleiding
In deze samenvatting vind je alle leerdoelen van AFPF. Deze onderwerpen moet je kennen voor
Kennistoets 5 in het tweede jaar HBO Verpleegkunde op de Hogeschool Utrecht, schooljaar 2016-
2017.
Toch liever de volledige samenvatting van Kennistoets 5 waarin (vrijwel) alle onderwerpen aan bod
komen? Deze is ook beschikbaar.
1
,Casus 1 (week 2): Anne: Borderline, Acute cholecystitis
AFPF onderwerpen: Peritonitis, operatie en anesthesie.
Leerdoelen:
1. Uitleggen wat het doel is van preoperatief onderzoek en waaruit dit bestaat
Preoperatieve onderzoek heeft als doel het zo optimaal en veilig mogelijk laten verlopen van
de anesthesie bij de voorgenomen ingreep.
Preoperatief onderzoek wordt verricht om de conditie van de patiënt en het anesthesierisico
vast te stellen.
De basis van het preoperatieve onderzoek wordt gevormd door de anamnese en het
lichamelijk onderzoek. Aanvullend onderzoek wordt alleen op indicatie verricht. Zoals gezegd
dient het onderzoek om een risico-inschatting te maken. Hiervoor wordt onder andere
gebruik gemaakt van de ASA-classificatie.
2. De aandachtspunten van de anamnese bij het preoperatieve onderzoek benoemen
Anamnese:
o Bestaande ziekten en aangeboren afwijkingen
Met name aandacht aan hart- en vaatstelsel, longen, luchtwegen en
stollingsproblemen.
o Roken, medicijngebruik, alcohol en drugs, allergieën
I.v.m. geneesmiddeleninteracties
o Inspanningstolerantie
o Reactie op eerdere anesthesie / reactie in de familie
3. Benoemen welke classificatie wordt gebruikt bij de risico-inschatting
ASA-classificatie
4. Uitleggen welke groepen patiënten er aanvullend laboratoriumonderzoek krijgen bij het
preoperatieve onderzoek
Op indicatie
o Stollingsonderzoek bij mensen met stollingsstoornissen of gebruik van
antistollingsmiddelen
o Thoraxfoto bij verdenking van longziekte, decompensatio cordis of als operatie in de
borstholte plaatsvindt.
o Patiënten boven 60 vaak standaard ECG verder alleen bij patiënten met
bijvoorbeeld hypertensie, diabetes mellitus, kortademigheid, oedeem aan de benen.
2
,5. De voorbereiding op de operatie samenvatten
Preoperatief onderzoek
o Voorlichting over de ingreep (algemene en voor de patiënt specifi eke aspecten van
de voorgenomen anesthesie en zorg rond de operatie), de anesthesietechniek, de
risico’s, mogelijke complicaties en instructies aan de patiënt.
o Patiënt moet toestemming geven voor de behandeling en afgesproken anesthesie.
o Er moet vermeld worden dat er gesproken is over risico’s en complicaties.
Voorbereiding op de operatie
o Vier tot zes uur voor de operatie nuchter zijn (niet eten of drinken) om aspiratie van
maagzuur tegen te gaan.
o Voor de operatie moet de patiënt zich douchen of wassen (geen makeup, piercings,
sieraden, gebitsprothesen, bril etc.) niet scheren! Er ontstaan kleine wondjes en
dat verhoogt het risico op een ziekenhuisinfectie. Alleen doen als het echt
noodzakelijk is.
o Goed uitplassen
o Eén tot twee uur voor de operatie (eventueel) premedicatie en operatiekleding.
Voorbereiding in de operatiekamer
o Speciale luchtbehandeling in de operatiekamer voor steriel werken (overdruk, zodat
lucht naar buiten gaat in plaats van naar binnen, gefilterde lucht wordt afgevoerd)
o Artsen en chirurgen etc. hebben schone kleding aan, bedekken haren en hebben een
mondkapje op en wassen de handen en onderarmen, waarna met alcohol wordt
gedesinfecteerd. Dan worden er steriele handschoenen aangetrokken en de jas
wordt gesloten.
o Gegevens van patiënt controleren (dus ook waar iemand geopereerd wordt, dit moet
afgetekend worden!)
o Patiënt aansluiten op standaardbewaking: ECG, pulsoximeter en bloeddrukmeter.
o Inleiding anesthesie
Intraveneus bij volwassenen
Inhalatie bij kinderen
o Desinfectie operatiegebied en de rest afdekken.
6. De aandachtspunten op de recovery benoemen bij algehele en regionale anesthesie
Recovery = uitslaapkamer
o Behandeltijd op recovery is maximaal 24 uur: dan nog niet voldoende hersteld IC
Aandacht voor ventilatie
o Patiënt is meestal net uit narcose uitgeleid.
Zuurstof toedienen en aansluiten op monitor ter controle van ecg, bloeddruk,
ademhalingsfrequentie en zuurstofsaturatie.
o Opiaten ademdepressie, let op ademfrequentie.
Patiënt bij bewustzijn VAS-score bepaald pijnmedicatie?
Aldrete-score voor bewustzijn bepaald.
Regionale anesthesie: komt het gevoel in de benen terug? Ook ligging van de benen. Tijdig
beginnen met pijnbestrijding als gevoel terug komt.
7. De belangrijkste redenen uitleggen om premedicatie te geven
Premedicatie wordt in principe niet meer om ‘medische’ redenen gegeven, omdat er
moderne anesthetica is
o Kortwerkende anesthetica, pijnstillers (analgetica) en spierverslappers (relaxantia)
De belangrijkste redenen om patiënten premedicatie te geven zijn:
o Verminderen van angst
o Sedatie
3
, o Amnesie
o Verminderen van preoperatieve pijn
o Verminderen van de kans op aspiratie van zure maaginhoud
Wordt gebruikt om patiënt rustiger en ontspannen te maken: is niet nodig, kan wel helpen.
8. De verschillende groepen geneesmiddelen die worden gebruikt als premedicatie
benoemen
Benzodiazepinen: diazepam, lorazepam, midazolam;
Opiaten;
Anticholinergica: atropine, scopolamine;
Medicijnen ter verminderen van de kans op aspiratie van zure maaginhoud
9. De effecten van benzodiazepinen samenvatten
De effecten van benzodiazepinen zijn:
o Angstreductie (onder andere door remming van het limbisch systeem);
o Kalmerende werking (sedatie);
o Amnesie: de herinnering aan de (onaangename) ingreep gaat verloren;
o Anti-epileptische eigenschappen;
o Enige spierverslapping.
Let op met ouderen en kinderen! Kunnen tegengestelde effecten geven en kunnen langer
aanhouden.
10. De operaties en aandoeningen met een verhoogde kans op diepveneuze trombose
benoemen
Grote abdominale operaties;
Orthopedische operaties;
Hoge leeftijd;
Vetzucht (obesitas);
Spataderen (varicosis);
Kwaadaardige tumoren;
Voorgeschiedenis met trombose;
Kraambed;
Trauma;
Hartinfarct, decompensatio cordis;
Bypassoperaties/klepoperaties.
11. De tromboseprofylaxe benoemen
Heparine
o Voor onmiddellijke tromboseprofylaxe laag moleculair gewicht heparine (LMWH)
Nadroparine (Fraxipirine), daltepatine (Fragmin), tinzaparine (Innohep),
enoxaparine (Clexane).
o Korte periode van profylaxe orale antistollingsmiddelen niet geschikt!
o Matig tromboserisico (algemene chirurgie): een tot twee uur voor de ingreep
subcutaan LMWH, gevolgd door ’s ochtends gedurende vijf tot zeven dagen na de
operatie.
o Hoog risico (orthopedische operaties); avond door de operatie LMWH, daarna ’s
avonds gedurende vijf tot zeven dagen. behandeling voortgezet na ontslag van 6
weken tot 3 maanden.
o Complicaties LMWH: bloedingen in het operatiegebied of op de injectieplaats.
Antibiotica
4
, o Deze worden gegeven bij patiënten met een sterk verhoogde kans op specifi ek
ernstige ontstekingen.
o Tevens wordt antibiotische profylaxe toegepast bij operaties waarbij
prothesemateriaal wordt ingebracht (gewrichtsprothesen, vaatprothesen), omdat de
prothese als vreemd lichaam (corpus alienum) fungeert en zo de kans op infectie
vergroot.
o Minimaal half uur voor de incisie
12. De verschillende vormen van anesthesie benoemen en de effecten op het lichaam
Algehele anesthesie (narcose)
o het hele lichaam is verdoofd, de patiënt is in diepe slaap zodat hij van de ingreep
niets merkt, daarna kan hij zich van de operatie niets herinneren.
Plaatselijke anesthesie
o een gedeelte van het lichaam wordt gevoelloos gemaakt, de patiënt blijft wakker.
Het operatiegebied wordt meestal afgeschermd met een scherm of doeken, zodat de
patiënt de operatiehandelingen niet ziet. Als de patiënt ertegen opziet om de
operatie bewust mee te maken, kan hij een slaapmiddel krijgen. De plaatselijke
anesthesie wordt ingedeeld in regionale (‘ruggenprik’ of zenuwblokkade) en lokale
anesthesie (alleen de operatieplek wordt verdoofd).
Factoren voor keuze anesthesie:
o Sommige operaties zijn met lokale verdoving niet goed te doen
o Plaats van de operatie
o Duur van de operatie
o Uitgebreidheid van de operatie
o Voorkeur van de patiënt
Effecten op het lichaam van anesthesie:
o Onderdrukken van pijnprikkels;
o Ontspannen van de spieren;
o Verminderen van het bewustzijn;
o Beheersen van bewuste en onbewuste reflexen.
13. Uitleggen waarom patiënten nuchter moeten zijn
Er is discussie over het wel of niet nuchter blijven voor een operatie. In Nederland moet het nog wel
uit angst voor aspiratie als de patiënt overgeeft, kan de maaginhoud in de longen komen en
longontsteking geven.
Echter, andere landen zeggen dat patiënt tot twee uur voor de operatie heldere vloeistof mag
drinken. Onderzoek heeft aangetoond dat een patiënt die onnodig lang nuchter blijft voor de
operatie, kans heeft op postoperatieve complicaties. Door het toedienen van voeding rond de
operatie zouden complicaties zoals insulineresistentie, infecties en multipel orgaanfalen kunnen
worden voorkomen. Ook is aangetoond dat een suikerdrankje voor de operatie een gunstig effect
heeft op de werking van het immuunsysteem na de operatie.
14. Uitleggen wat het nadeel is van inhalatieanesthesie
Inhalatiemedicatie is minder goed te sturen en in het kader van milieu en veilige werkomgeving.
15. Het verschil uitleggen tussen epidurale en spinale anesthesie
Epidurale anesthesie
o Na verdoving van de huid wordt een anestheticum tussen twee wervels in de
epidurale ruimte gespoten (buiten het harde hersenvlies (dura mater))
5
, o Voor operaties beneden het gebied van de navel
Vaatchirurgie, TUR, cystoscopieën, keizersnede en herniaoperaties. Soms
ook bij thoracale ingrepen voor pijnbestrijding.
o De epidurale toegangsweg is vaak bedoeld voor de postoperatieve pijnbestrijding,
maar wordt alvast van tevoren ingebracht zodat er ook tijdens de operatie gebruik
van gemaakt kan worden.
o Vaak combinatie van epidurale/spinale of epidurale/algehele anesthesie, anders
moeilijk opereren.
o Contra-indicaties:
Shock: er kan sterke bloeddrukdaling ontstaan: blokkering van sympathisch
zenuwstelsel leidt tot vaatverwijding;
Stollingsstoornissen: verhoogde kans op bloedingen in de epidurale ruimte;
Infectie in de buurt van de insteekplaats;
Patiënten met verhoogde druk in de hersenen.
Spinale anesthesie
o Een hoeveelheid anestheticum wordt door het harde hersenvlies in de liquorruimte
meestal ter hoogte van L3, L4 toegediend, maar kan op elk lumbaal niveau.
o Het gevolg is een snel optredende blokkade van het ruggenmerg vanaf het niveau
waar het lokaal anestheticum wordt toegediend.
o Het geeft naast een goed sensibel blok ook een intense motorische blokkade.
16. De complicaties van epidurale en spinale anesthesie benoemen
Epidurale anesthesie:
o perforeren van het harde hersenvlies.
Hierdoor treedt lekkage van hersenvocht (liquor) op met als gevolg
hoofdpijn. Meestal begint de hoofdpijn twaalf tot vierentwintig uur na de
durapunctie. De patiënt heeft geen klachten bij platliggen, maar krijgt zeer
ernstige hoofdpijn als hij probeert overeind te komen;
o totaal spinaal blok.
Een hoeveelheid lokaal anestheticum komt in de liquor terecht. Dit leidt tot
een snelle totale uitval van het centrale zenuwstelsel. De patiënt krijgt een
lage bloeddruk, een langzame pols, een ademhalingsstilstand en raakt
bewusteloos;
o massale uitbreiding van de verdoving.
Waarschijnlijk gaat het lokale anestheticum door het harde hersenvlies, dat
echter niet beschadigd is. Het gevolg is een hoog epiduraal blok. Het komt
slechts zelden voor en ontstaat geleidelijk (5-20 min. na inspuiten), dit in
tegenstelling tot het totaal spinaalblok (na 3 min.). Symptomen van het
langzaam stijgen van het blok zijn tintelende vingers,
ademhalingsmoeilijkheden, spraak- en slikmoeilijkheden, gapen (shock),
langzame pols, eventueel circulatiestilstand;
o ritmestoornissen, epileptische trekkingen en shock.
Kan voorkomen bij injectie van het lokale anestheticum in een epidurale
vene;
o bloeding in de epidurale ruimte.
Met eventueel een dwarslaesie tot gevolg;
o optreden van infectie;
o verplaatsen van de katheter buiten de epidurale ruimte, afbreken, knikken van de
katheter;
o urineretentie in de postoperatieve fase (patiënt voelt geen aandrang en de
blaasspier trekt niet samen).
Spinale anesthesie
6