Samenvatting BOKtoets 5: Persoonlijkheidsstoornissen en
verstandelijke beperking
Inhoudsopgave
Samenvatting BOKtoets 5: Persoonlijkheidsstoornissen en verstandelijke beperking ........................... 1
Korte inleiding ...................................................................................................................................... 1
Kennis en begrip van persoonlijkheidsstoornissen .............................................................................. 2
3.1 Wat zijn persoonlijkheidsstoornissen? ...................................................................................... 3
3.2 Algemene gegevens over persoonlijkheidsstoornissen ............................................................. 3
3.3 Cluster-A-persoonlijkheidsstoornissen ...................................................................................... 5
3.4 Cluster-B-persoonlijkheidsstoornissen ...................................................................................... 8
3.5 Cluster C ................................................................................................................................... 12
3.6 Persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening ............................................. 15
3.7 Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis ................................................................... 16
3.8 Ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis ........................................................................... 16
3.9 Alternatief DSM-5-model voor persoonlijkheidsstoornissen .................................................. 16
3.10 Comorbiditeit ......................................................................................................................... 17
3.11 Behandeling: ambulant, (deeltijd) klinisch en farmacotherapie ........................................... 17
3.12 Verpleegkundige zorg bij patiënten met een persoonlijkheidsstoornis ................................ 19
3.13 Casuïstiek en leervragen ........................................................................................................ 22
Ondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking........................................................ 22
Hoofdstuk 2: Ondersteuningsprocessen en ondersteuningsvragen ................................................. 22
Paragraaf 2.1 .................................................................................................................................. 22
Paragraaf 2.2 de Individuele cliënt ................................................................................................ 23
Paragraaf 2.3 De Ondersteuner: profiel van de (persoonlijk) begeleider ..................................... 23
Paragraaf 2.4 Ondersteuningsproces............................................................................................. 23
Kent de achtergrond en de ontwikkeling van dwangreductie in de GGZ .......................................... 28
Kennis en begrip van het fenomeen ‘stigmatisering’ ........................................................................ 29
Begrip van raamwerk klinisch redeneren en kan dit raamwerk toepassen // SAFE-model .............. 30
Kennis en begrip van de zorgvorm Intensive Home Treatment ........................................................ 32
Korte inleiding
In deze samenvatting vind je stof met betrekking tot persoonlijkheidsstoornissen. Deze onderwerpen
moet je kennen voor Kennistoets 5 in het tweede jaar HBO Verpleegkunde op de Hogeschool
Utrecht, schooljaar 2016-2017.
1
,Toch liever de volledige samenvatting van Kennistoets 5 waarin (vrijwel) alle onderwerpen aan bod
komen? Deze is ook beschikbaar.
Kennis en begrip van persoonlijkheidsstoornissen
Leerdoelen:
De student kent de theoretische basiskennis van Borderline Persoonlijkheidsstoornis
o Staat in samenvatting boek hieronder
De student kent de basiskennis van de hechtingstheorie.
o http://www.nji.nl/Hechting-en-hechtingsproblemen-Probleemschets-Definitie
o Type A: Onveilig-vermijdend gehechte kinderen. Deze kinderen hebben hun
gehechtheid geminimaliseerd, omdat zij ervaren hebben dat de ouder relatief vaak
afwijzend, zakelijk of weinig sensitief is. Ze negeren of vermijden de opvoeder en
gedragen zich (prematuur) zelfstandig.
o Type B: Veilig gehechte kinderen. Bij deze kinderen is er een goede balans tussen
exploratiedrang en gehechtheidsgedrag. Kinderen durven nieuwe taken aan te gaan,
zijn angstig wanneer de ouder uit het zicht is en zoeken toenadering bij terugkomst,
waarna ze weer verder durven te exploreren. Ouders zijn sensitief, coöperatief en
toegankelijk.
o Type C: Onveilig-afwerend gehechte kinderen. Deze kinderen zoeken juist heel veel
toenadering bij de opvoeder en zijn weinig geneigd om zelfstandig activiteiten uit te
voeren. De afwezigheid van de opvoeder leidt tot angst terwijl de terugkeer van de
ouder begroet wordt met boosheid en verontwaardiging. De opvoeder is vaak
inconsequent sensitief, onvoorspelbaar voor het kind en afwezig op cruciale
momenten.
o Type D: Gedesorganiseerd gehechte kinderen. Bij deze kinderen is sprake van
gedrag met kenmerken van hechtingstype A en C. Enerzijds zoeken zij toenadering
tot de ouder, terwijl dat tegelijkertijd stress en angst oplevert. De omgang met de
ouder is vaak inconsequent geweest en onvoorspelbaar terwijl ook vaak sprake is
van trauma's of andere ingrijpende gebeurtenissen.
o
De student kent de basiskennis van verschillende behandel-/therapievormen voor mensen
met persoonlijkheidsstoornissen.
o Staat in samenvatting boek hieronder
De student kent de basiskennis van systeemtheorie (“Een psychische stoornis heb je nooit
alleen”).
o Hier is geen literatuur over te vinden! Het is gericht op dat je ook interventies doet
op het systeem (dit zit wel in de literatuur)
o Het gaat echter over het individu in een systeem, niet alleen beperkt dus tot het
behandelen van het individu.
o Het betekent dat je niet alleen je richt op de behandeling van het individu, maar ook
op behandeling van het systeem rondom.
Dat kan dus betekenen dat je ook ouders behandelt met een kind met een
psychische stoornis, om ouders er goed mee om te laten gaan etc.
Je kijkt ook of er misschien in het gezin wel wat fout is waardoor de persoon
met een psychische stoornis zich zo gedraagt.
Wat voor invloed heeft de psychische stoornis van de patiënt op zijn of haar
(directe) omgeving?
De student heeft kennis van de rol die een verpleegkundige kan spelen in behandeling van
mensen met persoonlijkheidsproblematiek.
o Staat in samenvatting boek hieronder
2
, De student heeft kennis van benodigde vaardigheden en attitude die de verpleegkundige
in deze context dient te bezitten.
o Staat in samenvatting boek hieronder
De student kan uitleggen wat veel voorkomende oorzaken en gevolgen zijn van een
Borderline persoonlijkheidstoornis.
o Staat in samenvatting hieronder
De student kan belangrijke aandachtspunten formuleren voor de zorgverlening aan
mensen met een Borderline persoonlijkheidsstoornis.
o Staat in samenvatting hieronder
3.1 Wat zijn persoonlijkheidsstoornissen?
In de DSM-IV-TR-classificatie van psychiatrische stoornissen werden persoonlijkheidsstoornissen
ondergebracht op een aparte as: as II. Hiermee werd de suggestie gewekt dat
persoonlijkheidsstoornissen van een andere orde zijn dan de klinische stoornissen op as I. In de DSM-
5 is dat idee verlaten.
Volgens de DSM-5-classifcatie wordt een persoonlijkheidsstoornis onderscheiden van andere
psychische stoornissen en van de invloed van een middel of van een somatische aandoening. Dit
betekent dat er volgens de DSM-classificatie niet van een persoonlijkheidsstoornis mag worden
gesproken als iemand tegelijkertijd lijdt aan bijvoorbeeld een depressieve stoornis of een ziekte heeft
zoals multiple sclerose. In de praktijk is dit niet altijd eenduidig.
Voor het stellen van een persoonlijkheidsstoornis moet er sprake zijn van lijden en/of beperkingen in
sociaal en/of beroepsmatig functioneren en afwijkingen op twee van de volgende vier terreinen:
cognities, affecten, interpersoonlijke relaties en impulsen.
3.2 Algemene gegevens over persoonlijkheidsstoornissen
3.2.1 Epidemiologie
10-15% van de bevolking
45-80% bij psychiatrische patiënten
Komen vaak met andere psychiatrische stoornissen
Persoonlijkheidsstoornis heeft gevolgen voor sociaal en beroepsmatig functioneren
o Relaties, werk, opleiding etc.
3.2.2 Oorzaken en verklaringsmodellen
Aangeboren aspecten
o Persoonlijkheidsstoornissen zijn voor 38-50% aangeboren
Temperament (openheid (extraversie of introversie), affectieve labiliteit,
neiging tot angst, geremdheid, dwangmatigheid en mate van dissociaal
gedrag), stressgevoeligheid
o Vijf factorenmodel: Big Five
Extraversie (versus introversie, afstandelijkheid)
Vriendelijkheid (versus antagonisme)
Consciëntieusheid (versus ongeremdheid)
Emotionele stabiliteit (versus negatieve affectiviteit)
Luciditeit (helderheid van denken) (versus psychoticisme)
o Visie op temperament: aangeboden temperamenten onderscheiden:
Vermijden van gevaar (harm avoidance);
Behoefte hebben aan nieuwe prikkels (novelty seeking);
Afhankelijk zijn van waardering van anderen (reward dependence)
o Aanleg voor stressgevoeligheid komt pas tot uiting in een bepaalde omgeving.
3
, Wat er in je jeugd gebeurd is, kan van invloed zijn op de ontwikkeling van
stressgerelateerde psychiatrische en lichamelijke aandoeningen.
Vroege hechting, affectregulatie en mentaliseren
o Het belang van de vroege hechting van een baby aan de ouderfiguren is essentieel
voor de psychologische, emotionele en sociale ontwikkeling (Bowlby 1988).
Ontwikkeling van het zelf
o In de loop van de eerste levensjaren ontwikkelt het kind geleidelijk een beeld van
zichzelf en anderen.
o Wisselwerking ervaringen en aanleg
Cognitieve schema’s
o Veel mensen met persoonlijkheidsstoornissen hebben disfunctionele cognitieve
schema’s die sterk worden gekenmerkt door zwart-witdenken en generaliseren, door
het uitgaan van catastrofen, door emoties als basis van feiten te nemen, door de
gedachten van anderen in te vullen of door alles op zichzelf te betrekken.
o Vallen nauw samen met emoties
Life events en traumatisering
o Life events hebben veel invloed op persoonlijkheidsontwikkeling.
o Wisselwerking aangeboren aanleg en levensgebeurtenis.
o Mede afhankelijk van erfelijke aanleg en omstandigheden kunnen kinderen resilience
ofwel veerkracht ontwikkelen waarmee ze later moeilijke situaties het hoofd kunnen
bieden.
o Trauma’s ontstaan doordat gebeurtenissen niet veilig verwerkt kunnen worden
3.2.3 Diagnostiek
BOX 3.1 Voordat specifieke persoonlijkheidsstoornis wordt gediagnosticeerd, moet patiënt
eerst voldoen aan de algemene criteria van een persoonlijkheidsstoornis:
o Een duurzaam, inflexibel patroon, ontstaan in de jeugd of vroege volwassenheid, van
afwijkende innerlijke ervaringen en gedragingen op het gebied van cognities en/of
affecten en/of impulsbeheersing en/of interpersoonlijk functioneren, wat leidt tot
problemen in werk en relaties en tot significant lijden bij de persoon zelf of anderen.
Drie clusters:
o A: excentriek: paranoïde, schizoïde, schizotypische
o B: dramatisch: borderline, narcistisch, histrionische, antisociale
o C: angstig: vermijdende, afhankelijke, dwangmatige
Diagnose kan lastig te stellen zijn, doordat symptomen lijken op andere psychiatrische
stoornissen, maar ook omdat er somatische oorzaken kunnen zijn. familie betrekken,
expertise van veel psychiatrische stoornissen
Ernst hangt af van symptomen en invloed op verschillende leefgebieden
4