Inleiding
Pedagogiek en moderniteit
Het schoolkind
Reformpedagogiek = zelfwerkzaamheid, leerling op eigen tempo werken, competentiegericht leren,
het leren leren, de juiste leerattitude bijbrengen (via zelfwerkzaamheid principe) om je aan te
kunnen passen aan nieuwe werkomgevingen, vragen en verwachtingen.
Maar: hebben de toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen een uniform karakter? Betekenen ze
hetzelfde voor iedereen? hebben scholen niet juist meer behoeften aan een pluriforme didactiek?
Historische kennis is handig om het actuele beleid te beoordelen, niet dezelfde fouten te maken en
te attenderen op de kracht van oudere praktijken.
Als we met historische kennis kijken naar het didactisch principe van de zelfwerkzaamheid, ingevuld
in termen van leren leren en het verwerven van algemene, formele vaardigheden enerzijds vormt
kennis de brandstof voorleren leren, anderzijds bestaan er alleen binnen bepaalde kennis domeinen
algemene, formele vaardigheden.
Tweede probleem: er kunnen sociale negatieve gevolgen zijn door het centraal stellen van het
zelfwerkzaamheid principe. De maatschappelijke ongelijkheid wordt vergroot.
Humanistisch opvoedideaal = thema van algemene vorming in plaats van vakopleiding. In de
humanistische traditie was er ook een uitgesproken idee over het middel dat die universele
ontwikkeling zou bevorderen: het Latijn.
(reformpedagogiek en humanisten zijn ongeveer gelijk qua ideeën?)
Paideia
Humanisme en reformatie braken beide met de ME voorstellingen van kind en opvoeding op geheel
eigen wijze. Ze hadden beiden de nadruk op zelf lezen. Dit sluit aan bij het mondigheidsvertoog van
Montaigne (humanist). Paideia (= de doelbewuste vorming van een jongeling naar algemeen ideaal
van evenwicht en harmonie), het opvoedingsconcept van de Grieken, vormde een aanknopingspunt
voor humanisten.
Paideia vanuit vandaag bekeken, is nog steeds fascinerend. Het impliceerde een breuk met elke
voorstelling van opvoeding als natuurlijk, organische, vanzelfsprekende aangelegenheid. Opvoeding
werd als wetenschap gezien, het kon niet alleen goed of fout gedaan worden, maar ook
geperfectioneerd. Opvoedingshandelen en het opvoedingsdoel verdiende reflectie.
Het opvoedingsideaal, harmonisch gevormd zijn, is fascinerend. Ook speelde competitie een rol in
het Griekse pedagogisch denken. Verder waren er geen beroepsopleidingen.
Toen Athene in de 5e eeuw voor Christus het centrum van een groot imperium werd, ontstond een
toenemende behoefte aan een uitgewerkt leerplan waarbinnen de opvoeidng vorm gegeven kon
worden.
Bij Plato en Socrates draaide de opvoeding ook om de deugd van de politieke mens en werd er nog
steeds gestreefd naar harmonie. Maar kennis betrof absolute kennis, die gold voor alle tijden. Deze
kennis vloeide voort uit het wezen zelf (Plato, uit de Idee, het concept van de aangeboren Ideeën).
kennis kreeg dus een evenwichtigere plaats. De sofisten gingen ervan uit dat de deugd door iedereen
met oefening te bereiken was, terwijl Plato zei dat aanleren onmogelijk was. Volgens hem kon de
deugd slechts versterkt worden op basis van wat er in de opvoedeling aangeboord kond worden. de
opvoeder helpt alleen. Plato ging dus uit van aangeboren kwaliteiten. Onderwijs moest volgens hem