9. Classificatie
Classificatiesystemen:
1. Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM)
2. International Classification of Diseases (ICD)
Classificeren
Soorten classificatie:
1. Categoriale en dimensionele classificatie
- Categoriële classificatie: indeling in afzonderlijke categorieën die duidelijk van elkaar zijn
afgegrensd
- Beoordeeld of iemand wel of niet lijdt aan een stoornis
- Differentiaaldiagnose: na gaan of lidmaatschap van andere klasse onwaarschijnlijk is
geworden met de toewijzing aan een bepaalde klasse
- Kritiek: kan alleen verdelen als er sprake is van duidelijke scheiding (niet het geval)
- Tegenwoordig: sprake van een prototype voor een stoornis (voorbeeld)
- Dimensionele classificatie: de mate waarin iemand een klacht vertoond bepaalt de plaats
die hij in het classificatiesysteem krijgt toegekend
- voordeel: de ernst van de stoornis is beter aan te geven dan bij categoriale indeling
- Cut-off-punt: scheiding op de dimensie(s): wie zich aan de nee kant van de scheiding
bevindt, valt in de rubriek ‘wel’, wie aan de andere kant zit, valt in de rubriek ‘niet’
- zo dimensionele indeling toch categoriale indeling gemaakt
2. Monothetische en polythetische classificatie
- Monothetische classificatie: leden van een klasse hebben een of meer specifieke
kenmerken met elkaar gemeen kenmerken zijn voorwaarde klassenlidmaatschap
- Polythetische classificatie: leden van een klasse hebben een groot aantal kenmerken
gemeenschappelijk, maar ze hoeven niet noodzakelijk een specifiek kenmerk te delen
- voordeel: sluit meer aan bij de wereld zoals wij die dagelijks beleven
- nadeel: is moeilijk om overeenstemmingen te bereiken over wat nu precies onder een
bepaalde klasse of stoornis wordt verstaan zijn geen duidelijke grenzen aan te geven
3. Symptomen tegenover pathogene mechanismen
- Beschrijvende classificatie: psychische stoornissen beschreven in termen van symptomen
- symptomen die ‘aan de buitenkant’ zichtbaar zijn of een cliënt rapporteert
- Structurele diagnostiek: indeling op basis van pathogene (ziekmakende) mechanismen
- psychische stoornissen worden ingedeeld op grond van de processen die de symptomen
zouden veroorzaken
4. Hiërarchische en nevenschikkende classificatie
- Sommige systemen zijn de klassen nevenschikkend (zelfde rang)
- iedere diagnose heeft zijn eigen bestaansrecht, cliënt kan meerdere diagnoses krijgen
- Sommige systemen zijn ene klassen belangrijker dan anderen hiërarchie van klassen
- rangordening leidde ertoe dat bij cliënten met een stoornis geen tweede diagnose
mogelijk was om eventuele andere problemen te beschrijven wordt alleen een
diagnose met de hoogste plaats in de hiërarchie gegeven
1
,Diagnostic and Statistical Manual of mental Disorders
Doel auteurs: classificatiesysteem creëren dat in de klinische praktijk bruikbaar zou zijn en waarmee
de betrouwbaarheid van de psychiatrische diagnose kon worden vergroot
Hiërarchisch systeem (DSM-I en -II) nevenschikkend systeem (vanaf DSM-III-R)
- DSM-I en -II: verwezen naar pathogene mechanismen die de manifeste klachten zouden
veroorzaken en maakten onderscheid tussen psychotische en neurotische stoornissen
- Vanaf DSM-III: manifeste symptomen als uitgangspunt
- Recentste DSM-versie: categorieel polythetisch systeem (afzonderlijke klassen waarbinnen
verschillende combinaties van symptomen tot dezelfde diagnose kunnen leiden)
Elke stoornis is voorzien van een eigen cijfercode (administratieve doeleinden)
Diagnose via DSM:
- Voorlopige/uitgestelde diagnose wanneer clinici over onvoldoende informatie beschikken om tot
een diagnose te komen
- Verschillende diagnosen bij één cliënt stellen:
- hoofddiagnose/primaire diagnose: het probleem dat de belangrijkste aanleiding vergde voor
het contact met de hulpverlening
- secundaire diagnose: andere problemen die tijdens het diagnostisch proces of behandeling aan
het licht komen
Diagnostische criteria: de kenmerkende symptomen per stoornis vermeld in het DSM-5 die bij een
persoon aanwezig moeten zijn om de betreffende diagnose te kunnen stellen
- manifeste problematiek (zoals cliënt die presenteert en clinicus die waarneemt)
- eisen wat betreft het verloop en de duur van de stoornis
DSM-5 verdeeld psychische stoornissen in hoofdcategorieën en kennen een hiërarchische structuur
(en subcategorieën waarin de specifieke stoornissen zijn ondergebracht):
1. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
- Kenmerken: ontwikkelingstekorten die hinder veroorzaken in het persoonlijke, sociale,
schoolse en beroepsmatige functioneren en uiteenlopen van heel specifieke problemen en
tot meer omvattende verstoringen van sociale vaardigheden of intelligentie
- Verstandelijke beperkingen, communicatiestoornissen, ASS, ADHD, motorische stoornissen
2. Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen
- Kenmerken: wanen en hallucinaties, affectieve vervlakking, het verlies van contact met de
omgeving en verwerd taalgebruik en denken
- Schizofrenie, schizoaffectieve stoornis en waanstoornis
3. Bipolaire-stemmingsstoornissen
- Kenmerken: aanwezigheid van episoden met een sombere stemming en episoden met een
buitensporig uitgelaten stemming
- Bipolaire I-stoornis (depressie en manie), cyclothyme stoornis
4. Depressieve-stemmingsstoornissen
- Kenmerken: aanwezigheid van een bedroefde, lege, of prikkelbare stemming, ie gepaard
gaat met cognitieve en lichamelijke veranderingen die het functioneren beïnvloeden
- Depressieve stoornis, premenstruele stemmingsstoornis, depressieve-stemmingsstoornis
5. Angststoornissen
2
, - Kenmerken: sterke angst of spanning, die soms gepaard gaat met het vermijden van
situaties
- Seperatieangststoornis, selectief mutisme, paniekstoornis, agorafobie, specifieke fobie
6. Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
- Kenmerken: aanhoudende gedachten en beelden die als opdringend en ongewenst
(obsessies) worden beleefd en herhaalde en dwingende gedragingen (compulsies)
- Obsessieve-compulsieve stoornis, morfodysfore stoornis, verzamelstoornis,
7. Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen
- Kenmerken: traumatische of stressvolle gebeurtenissen
- Reactieve hechtingsstoornis, posttraumatische-stressstoornis, acute stressstoornis
8. Dissociatieve stoornissen
- Kenmerken: plotse verstoring van de normale integratie van onder meer bewustzijn,
geheugen, identiteit, emotie en lichaamsrepresentatie
- Dissociatieve amnesie, dissociatieve-identiteitsstoornis, depersonalisatiestoornis
9. Somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen
- Kenmerken: aanwezigheid van lichamelijke symptomen die ongemak en hinder veroorzaken
- Somatisch-symptoomstoornis, ziekteangststoornis, conversiestoornis, psychische factoren
10. Voedings- en eetstoornissen
- Kenmerken: ernstig verstoord eetgedrag, wat leidt tot een verandering van eetgewoonten
of voedselopname waardoor de lichamelijke en geestelijke gezondheid wordt geschaad
- Pica, ruminatiestoornis, anorexia nervosa, boulimia nervosa en eetbuistoornis
11. Stoornissen in de zindelijkheid
- Kenmerken: de ongepaste uitscheidingen van urine en feces
- Enuresis, encopresis
12. Slaap-waakstoornissen
- Kenmerken: verstoring in de kwaliteit en kwantiteit van de slaap en een onbalans tussen
slaap en waken, wat leidt tot hinder in het dagelijks leven
- Insomniastoornis, obstructieve-slaapapneu-/hypopneusyndroom, narcolepsie
13. Seksuele disfuncties
- Kenmerken: een klinisch significante verstoring in iemand seksuele reacties of het ervaren
van seksuele bevrediging
- Seksuele-interesse-/opwindingsstoornis, orgasmestoornis, erectiestoornis
14. Genderdysforie
- Kenmerken: de persoon identificeert zich sterk met het andere geslacht en heeft het gevoel
‘in het verkeerde lichaam te zitten’
15. Disruptieve-, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen
- Kenmerken: problemen in de zelfbeheersing van emoties en gedragingen. Problemen die de
rechten van anderen schenden en/of die de persoon in conflict brengen met
maatschappelijke normen of autoriteitsfiguren
- Kleptomanie, pyromanie, oppositionele-opstandige stoornis, periodieke explosieve stoornis
16. Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
1. Stoornissen in het gebruik van een middel (afhankelijkheid en misbruik)
2. Stoornissen door het gebruik van een middel (effecten bij gebruik en onthoudingsverschijns.)
17. Neurocognitieve stoornissen
- Kenmerken: verworven cognitieve defecten mogelijk om de onderliggende pathologie en
de ontstaansfactoren vast te stellen
- Delirium, uitgebreide of beperkte neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel
3
, 18. Persoonlijkheidsstoornissen
- Kenmerken: duurzame en starre gedragspatronen en belevingen die in de
jongvolwassenheid beginnen en waarmee iemand zich duidelijk onderscheidt van andere
leden van dezelfde cultuur
19. Parafiele stoornissen
- Kenmerken: afwijkingen wat betreft het object waarop de seksuele opwinding of
handelingen gericht in, kinderen, of volwassenen die zonder hun instemming object van
seksuele ervaring zijn of van seksuele fantasieën of handelingen waarbij de persoon zichzelf
pijnigt of andere vernedert
20. Overige psychische stoornissen
- Kenmerken: stoornissen die het gevolg zijn van een andere medische conditie en psychische
problemen die niet aan de criteria van andere DSM-diagnosen voldoen
21. Bewegingsstoornissen en andere bijwerkingen van medicatie
- Kenmerken: stoornissen in het bewegingsapparaat ten gevolge van medicatiegebruik
22. Andere problemen die reden kunnen zijn voor klinische aandacht
- Kenmerken: gaat niet om psychische stoornissen, maar om belastende omstandigheden die
daarmee verband zouden kunnen hebben
- Relatieproblemen, seksueel misbruik, fysiek en psychisch geweld
Commentaar op het DSM:
- Het classificatiesysteem vervult een prescriptieve rol: het dicteert min of meer hoe psychologen
en psychiaters cliënten ‘moeten’ zien
- lijkt soms alsof een klacht pas bestaat als er een DSM-categorie aan is gewijd
- Kans tot overdiagnosticering van alledaagse problemen (moet terughoudendheid in het
toekennen van diagnostische labels)
- De subjectieve inschatting die de clinicus maakt van de symptomen speelt een belangrijke rol in
de totstandkoming van een DSM-diagnose gevaar van onbetrouwbare diagnose
- Het DSM is een categorieel classificatiesysteem dat onvoldoende recht doet aan de diversiteit
van stoornissen en aan de verschillende gradaties waarin symptomen zich kunnen voordoen
- Diagnostische criteria zijn vooral tot stand gekomen op grond van consensus en veel te weinig op
basis van empirische gegevens
- Meeste stoornissen blijken een aanzienlijke comorbiditeit te vertonen (komen voor met andere
stoornissen) ondermijnt het uitgangspunt van elkaar uitsluitende diagnostische categorieën
- Met DSM is het onderscheid tussen normaal en abnormaal moeilijk te maken
- DSM weerspiegelt niet het longitudinale karakter van psychopathologie houdt te weinig
rekening met dat de symptomen in de loop der tijd veranderen
- Levensloopperspectief ontbreekt
- Kritiek positieve psychologie op DSM: classificatiesysteem is te sterk gericht op pathologie en
tekortkomingen, terwijl sterke kanten van cliënten over het hoofd worden gezien
Waar DSM-gebruiker rekening mee moet houden:
- Dit classificatiesysteem is het resultaat van afspraken tussen expert impliceert dat de DSM-
meningen over psychopathologie weerspiegelt waaraan eventueel belangen verbonden zijn en
waarin verschuivingen kunnen optreden door veranderende inzichten over psychopathologische
mechanismen en de indeling van stoornissen
4