Samenvatting jeugdrecht deel A 2016/2017
Hoorcollege 1: Geschiedenis jeugdrecht & Grondslagen jeugdstrafrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
Wetenschap is geen gesloten en statisch geheel, maar een voortdurend wisselend complex van kennis
en inzichten met een steeds weer (Enigszins) verschuivende consensus. Jeugdcriminaliteit is al jaren
stabiel en sinds 2007 zelfs flink gedaald.
Hoofdstuk 2 Geschiedenis van het jeugdstrafrecht
De periode rond 1900 was uiterst verwarrend en tegelijk cruciaal oor de wetgeving met betrekking tot
de Nederlandse jeugd. Er was aan de ene kant de discussie over de verzuiling. Politiek, maatschappelijk
en cultureel was ons land opgedeeld in grote blokken (prestants-christelijk, rooms-katholiek,
sociaaldemocratisch en liberaal). Op onderwijsterrein was er veel onenigheid: scholstrijd, vanuit de
ideologisch tweestrijd tussen de school aan de ouders of de school aan de overheid. De leerplicht kon
op éen stem verschil, wel worden ingevoerd. Daarnaast kwam het sociaalliberalisme op, die een einde
aan de nachtwakerstaat maakte. Er kwam geloof in de maakbaarheid van de individu en de
maatschappij, ook als beide duidelijke tekenen van degeneratie vertoonden: gevaarlijke jeugd. Dit
resulteerde in een vrij vlotte totstandkoming van een apart jeugdstrafrecht. Dit vormde onderdeel van
een veelomvattend en ingrijpend pakket wetgeving: Kinderwetten. Met als eerst de burgerlijke
kinderwet: vaderlijke macht werd gezamenlijke macht van beide ouders over het kind en de staat kon
ingrijpen in opvoeding door ouders en ouders uit ouderlijke macht te ontheffen (staat als parens
patriae, nood-ouder). Dit was een revolutionair besluit, zeker gezien de verzuiling en de schoolstrijd.
Ook kwam er de strafrechtelijke kinderwet. Het was daarin gebruikelijk om kinderen niet of minder
zwaar te straffen en vanaf een bepaalde leeftijd. Voor 1900 paste de rechter bij een veroordeling de
gewone straffen toe, met vaste vermindering van het maximum (met 1/3 verminderd). Vanaf 1901
kwam er een apart jeugdstrafrecht, met eigen sancties, opgenomen in het Wetboek van Sr (eerste
boek), eigen procedures, opgenomen in het Sv (vierde boek). De meeste kenmerken zijn hetzelfde
gebleven: gesloten zitting, verplichte aanwezigheid kind, ouders moeten worden opgeroepen, er
worden inlichtingen over de persoonlijkheid van het kind ingewonnen, het kind verschijnt voor één
rechter (in principe) en krijgt altijd een raadsman toegewezen. Het pakket sancties is wel veranderd.
In 1901 waren er 3 nieuwe kinderstraffen: berisping, geldboete, tuchtschool (tbs, aparte
opvoedingsmaatregel). Tot slotte werd in een derde kinderwet: Kinderbeginselenwet, vastgelegd dat
tenuitvoerlegging van maatregelen en sancties van de beide wetten zou worden afgestemd op de
bescherming en heropvoeding van minderjarigen. De ontwikkeling van het jeugdstrafrecht in
Nederland in vier fasen (vooral aandacht voor vrijheidsbeneming)
1. Van een zwaar accent op ingrijpen in het gezin in de eerste decennia van de vorige eeuw
2. Naar een sterk psychologiserende benadering van het gevaarlijke kind/het kind in gevaar in
het midden van de vorige eeuw
3. Vanaf midden jaren 60 een proces van juridisering.
4. Tendens tot verharding zichtbaar
Geschiedenis van het jeugdrecht: jeugdrecht is typisch modern verschijnsel, dat pas sinds het begin
van de vorige eeuw bestaat.
Heropvoeding: 19e eeuw
Vaak wordt de introductie van een apart jeugdstrafrecht in verband gebracht met de Juveniele Court
Act (1899), uit Illinois. Belangrijker was echter de oprichting van de Internationale Kriminalistische
Vereinigung (IKV), die actieve staatsinterventie in maatschappelijke verhoudingen verlangde en het
strafrecht beschouwde als een belangrijk sturingsinstrument. Deze koers is de ‘Moderne Richting’ in
het strafrecht. Deze richting had veel vertrouwen in de nieuwe wetenschappelijke inzichten omtrent