Jeugdrecht
Inhoudsopgave
Week 1.......................................................................................................................................................... 2
Literatuur..............................................................................................................................................................2
Hoofdstuk 2: Minderjarigheid.........................................................................................................................2
Hoofdstuk 7: Het internationale kader............................................................................................................3
W. Schrama, ‘Het afstammingsrecht’ (paragraaf 10.1 tot 10.9).....................................................................4
Hoorcollege 1: Familierecht.................................................................................................................................5
E-module 1...........................................................................................................................................................8
Week 2.......................................................................................................................................................... 9
Literatuur..............................................................................................................................................................9
Hoofdstuk 3: Jeugdhulp en jeugdbescherming...............................................................................................9
Hoofdstuk 4: De samenhang tussen het jeugdstrafrecht en het civiele jeugdrecht.....................................11
De aanvaardbare termijn in jeugdbeschermingszaken.................................................................................13
De rechtspraktijk inzake gezagsbeëindiging vanuit kinderrechtelijk perspectief.........................................15
Hoorcollege 2: Jeugdhulp en Jeugdbescherming...............................................................................................16
E-module 2 (voor werkgroep).............................................................................................................................21
Kennisclip IVRK en jeugdbescherming...........................................................................................................21
Kennisclip artikel 8. EVRM en Jeugdbescherming.........................................................................................23
Week 3........................................................................................................................................................ 23
Literatuur............................................................................................................................................................23
Hoofdstuk 10: De leeftijdsgrenzen (10.1 t/m 10.3 en 10.6)..........................................................................23
Hoofdstuk 12: De politie en de officier van justitie in jeugdstrafzaken........................................................24
Hoofdstuk 14: Raad voor de Kinderbescherming, NIFP en jeugdreclassering..............................................27
Hoofdstuk 15: De beslissing over de voorlopige hechtenis en de berechting in jeugdstrafzaken...............30
Volwassen sancties voor jeugdige daders.....................................................................................................33
Hoorcollege 3: Jeugdstrafprocesrecht................................................................................................................34
Literatuur............................................................................................................................................................39
Hoofdstuk 8: Straffen en maatregelen voor jongeren..................................................................................39
Hoorcollege 4: Materieel jeugdstrafrecht..........................................................................................................43
Week 4........................................................................................................................................................ 46
Literatuur............................................................................................................................................................46
Hoofdstuk 6: Grondslagen van jeugdstrafrecht............................................................................................46
Hoofdstuk 7: Het internationale kader (vanaf 7.4).......................................................................................49
Hoofdstuk 10: De leeftijdsgrenzen (10.4 en 10.5).........................................................................................51
Hoofdstuk 13: De rechtspositie van de jeugdige verdachte op ZSM............................................................51
,Week 1
Literatuur
Hoofdstuk 2: Minderjarigheid
Juridisch ouderschap
Het afstammingsrecht regelt de afstamming tussen ouders en kinderen. Daarmee krijgt het kind een
rechtsbetrekking tot zijn ouders en andere gezins-/familieleden. Het afstammingsrecht is een dwingend recht
en je kan hier dus niet vanaf wijken door bijvoorbeeld overeenkomsten te treffen. Wel zijn er op het moment
wat bewegingen in dit recht door middel van maatschappelijke ontwikkelingen (meer dan 2 rechtelijke
ouders?, biologische afstamming als enige grondslag voor juridisch ouderschap?)
Juridisch ouderschap kan op meerdere manieren en op basis van verschillende grondslagen tot stand komen.
- Moeder door geboorte
- Ouder van rechtswege: huwelijksvaderschap, sinds 2014 ook moederschap van rechtswege voor
tweede moeder mogelijk, het gaat om een huwelijk of geregistreerd partnerschap tijdens de geboorte
van het kind.
- Ouder door erkenning: erkenning staat los van biologisch vaderschap, het schept een juridische
relatie, de man dient bij de burgerlijke stand van de gemeente te verklaren dat hij het kind erkent,
toestemming van moeder en minderjarige van 12 jaar en ouder vereist, vrouwenparen kunnen
hierdoor ook een kind krijgen.
- Ouder via gerechtelijke vaststelling: de man die de verwekker is wordt het juridische vaderschap
opgelegd door de rechter na verzoek van moeder.
- Ouderschap via adoptie: juridische adoptie
Gevolgen van ouderschap: gezag over het kind uitoefenen, recht op omgang met het kind, onderhoudsplicht en
erfrecht
Ouderlijk gezag
Juridisch ouderschap impliceert levenslange juridische banden tussen ouders en kind. Ouderlijk gezag heeft
uitsluitend betekenis voor de opvoedingsrelatie. Gezagsrecht is dwingend recht en afspraken die met anderen
worden gemaakt over het gezag van het kind zijn niet rechtsgeldig, wel is er een grote vrijheid omtrent de
invulling en uitoefening van het gezag. Wel wordt de autonomie van ouders aan banden gelegd door
publiekrechtelijke bepalingen zoals de Leerplichtwet.
Het Burgerlijk Wetboek geeft aan dat gezag in de eerste plaats opvoeding en verzorging van het kind betreft.
Ook heeft ouderlijk gezag te maken met financiële bewindvoering en is de ouder met ouderlijk gezag ook de
wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige. De minderjarige is handelingsonbekwaam en
procesonbekwaam. Bij scheidingen houden beide ouders in principe evenveel even veel zeggenschap over hun
minderjarige kinderen. Ouders die samen het gezag hebben, en uit elkaar gaan, moeten een ‘ouderschapsplan’
opstellen met daarin afspraken over hun voortgezet ouderschap.
Minderjarigheid
Het jeugdrecht hanteert met oog op rechtszekerheid vaste leeftijdsgrenzen, maar tegelijkertijd wordt er ook
rekening gehouden met een dynamisch kindbeeld. Dat wil zeggen dat zo goed mogelijk recht wordt gedaan aan
de ontwikkeling richting autonomie en aan de toenemende verantwoordelijkheid van kinderen.
Kinderen die worden verdacht van strafbare feiten kunnen niet worden vervolgd zolang ze onder de 12 jaar
zijn, voor de 12-18-jarigen geldt een apart jeugdstrafrecht en pas vanaf 18 jaar is in principe het gewone
strafrecht van toepassing. Kinderen van 12 jaar en ouders moten in de gelegenheid worden gesteld om te
worden gehoord in procedures over ouderlijk gezag, voogdij en echtscheiding, terwijl dat bij jongere kinderen
mag maar zeker niet verplicht is. De Nederlandse wet stelt dat schade toegebracht door kinderen onder de 14
jaar niet aan hen kan worden toegerekend, daarvoor zijn de ouders aansprakelijk (risicoaansprakelijkheid). Bij
14-15-jarigen ligt de verantwoordelijkheid iets minder eenzijdig bij de ouders. Vanaf 16 jaar zijn kinderen zelf
aansprakelijk. Handelingsonbekwaamheid en wilsonbekwaamheid zijn verschillende begrippen.
Handelingsonbekwaamheid is een algemeen juridisch begrip dat is gekoppeld aan minderjarigheid,
wilsonbekwaamheid betreft daarentegen een oordeel over een specifieke persoon die, ongeacht de leeftijd,
niet in staat blijkt te zijn tot een redelijke afweging van zijn belang.
- Minderjarigheid en ouderlijk gezag: kenmerkend voor minderjarigen is dat zij onder gezag staan,
kortom minderjarigen zijn nog niet volledig zelfstandig voor het recht.
, - Handelingsonbekwaam: minderjarigen kunnen niet zelfstandig in het juridisch verkeer optreden noch
zelfstandig financiële handelingen verrichten, een minderjarige is alleen handelingsbekwaam wanneer
er toestemming is gegeven door de wettelijke vertegenwoordigen of wanneer het in maatschappelijk
verkeer gebruikelijk is.
- Medische behandeling: medische behandeling vereist altijd toestemming van de patiënt. Bij kinderen
onder de 12 jaar speelt de mening van het kind geen rol. Vanaf 12 tot 16 jaar wordt behalve de
toestemming van de gezaghebber ook de toestemming van de minderjarige vereist. Vanaf 16 jaar mag
een minderjarige in principe helemaal zelf beslissen over medische behandelingen.
- Hoorrecht en procespositie: in Nederland worden minderjarigen die wegens de verdenking van een
strafbaar feit voor de rechter of de officier van justitie moeten verschijnen altijd zelf aan het woord
gelaten.
Recht op participeren, hoorrecht van de minderjarige: in het jeugdstrafrecht is het
vanzelfsprekend dat de jeugdige verdachte wordt gehoord. In het civiele jeugdrecht wordt
een minderjarige vanaf 12 jaar in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Onder de 12
jaar is er geen participatierecht en de rechter mag zelf beslissen of hij de minderjarige wil
horen.
Recht op initiëren, procesrecht van de minderjarige: in Nederland geldt het uitgangspunt van
procesonbekwaamheid van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures. De minderjarige
wordt in procedures vertegenwoordigd door gezaghebbenden. Minimum leeftijd van 12 jaar,
maar ook een beslissingsvrijheid voor de rechter voor brieven van jongere kinderen.
o Bij zaken over gezag, zorg en omgang en informatie en consultatie geldt een
informele rechtsingang. De minderjarige kan laagdrempelig naar de rechter
toestappen door een brief te schrijven.
Hoofdstuk 7: Het internationale kader
Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het kind
In de algemene zin kan van het IVRK worden gezegd dat het een nadere concretisering is van de algemene
mensenrechten, en dat het kind met dit verdrag een positie heeft gekregen waarbij hij niet langer uitsluitend
wordt beschouwd als object van bescherming, maar primair als subject van rechten.
Deel 1 bevat de inhoudelijke verdragsbepalingen en de daaraan gerelateerde overheidsverplichtingen. Deel 2
concentreert zich op het toezicht- en rapportagemechanisme en deel 3 heeft betrekking op de procedurele
aspecten wat betreft de inwerkingtreding van het verdrag. Alle verdragsrechten zijn noodzakelijk voor een
‘volledige en harmonieuze ontwikkeling’ van het kind en moeten dus noodzakelijkerwijs worden
geïmplementeerd om die ontwikkeling te waarborgen. Ieder specifiek verdragsrecht moet in relatie worden
gezien met de andere rechten, holistische benadering. Elke vijf jaar dient er een update worden gegeven door
de verdragsstaten aan het VN-comité inzake de Rechten van het Kind over de implementatie van het verdrag.
- Algemene beginselen
Artikel 2: non-discriminatie: alle kinderen moeten op alle in het IVRK neergelegde rechten
een beroep kunnen doen.
Artikel 3: het belang van het kind: bij elke overheidsbeslissing die betrekking heeft op
kinderen moet rekeningen worden gehouden met het belang van het kind. Het is
bijvoorbeeld in het belang van het kind dat, naast vergelding en afschrikking, vooral aandacht
is voor het heropvoeden en re-integratie.
o Artikel 40: het bevorderen van het gevoel van eigenwaarde en waardigheid van de
jeugdige verdachte, bevorderen van de eerbied van de jeugdige voor de
mensenrechten en anderen en uiteraard die van de jeugdige zelf, waar rekening
wordt gehouden met de leeftijd van de jeugdige en zijn opbouwende rol in de
samenleving een plaats krijgt.
o Jeugdstrafrecht is een ultimum remedium
Artikel 6: recht op leven en ontwikkeling van het kind: verbod op doodstraf of detentie
zonder mogelijkheid van vervroegde vrijlating, detentie als uiterste middel en de kortst
mogelijke passende duur, speciaal jeugdstrafrecht waarbij de interventies zijn gericht op re-
integratie.
Artikel 12: het recht om gehoord te worden: de jeugdige verdachte wordt uitgelegd wat zijn
rechten zijn en wat die inhouden op een manier die past bij de leeftijd en
ontwikkelingsniveau, jeugdige verdachte een stem geven op de zitting, omgeving waarin een
jeugdige effectief kan participeren.
, - Rol van de ouders: ouders hebben een opvoedingsverantwoordelijkheid, maar naarmate het kind
ouder wordt moet er steeds meer ruimte komen voor de eigen zelfstandigheid van het kind.
De Beijing Rules
Geven richtlijnen voor een aparte jeugdstrafrechtspleging, waarbij zo veel mogelijk de afdoening buiten het
strafrecht om wordt bepleit. Krachtens regel 5 moet een apart jeugdstrafrecht twee doeleinden dienen: het
welzijn van de jeugdige verdachte moet worden gestimuleerd en de strafrechtelijke reactie moet in verhouding
staan tot de verdachte en het gepleegde delict (proportionaliteitsbeginsel). Verder wordt er nog aandacht
besteed aan de minimumleeftijdsgrens voor strafrechtelijke aansprakelijkheid, hoe de fase van opsporing en
vervolging inhoud moeten krijgen, uitspraak en verdere afhandeling van jeugdstrafzaken en de bejegening
buiten en binnen de inrichting. Geen bindende werking want het zijn aanbevelingen.
De Riyadh Guidelines
Speciale VN-richtlijnen met betrekking tot de preventie van jeugdcriminaliteit, die zich vooral richten op de
gevaren die jongeren uit sociale risicogroepen ervaren, en de mogelijk daaruit voortvloeiende risico’s voor
jeugdcriminaliteit. Het moest ook positieve of opbouwende componenten bevatten om de risicojeugdige een
stevige plek in de maatschappij te bieden. Er is voor guidelines gekozen omdat het gaat om het uitdragen van
stimuleren van een proactief preventiebeleid. Geen bindende werking.
De Havana Rules
Minimaliseren van de nadelen die vrijheidsbeneming nu eenmaal met zich meebrengt.
De Havana Rules zijn gebaseerd op vier onderliggende beginselen:
- Het verblijf van de jeugdige moet gericht zijn op re-integratie
- De waardigheid van de jeugdige moet altijd vooropstaan
- De jeugdige moet zo veel mogelijk het contact met zijn familie kunnen onderhouden
- De jeugdige moet rechtvaardig worden behandeld.
Geen bindende werking want het zijn aanbevelingen.
W. Schrama, ‘Het afstammingsrecht’ (paragraaf 10.1 tot 10.9)
Het afstammingsrecht regelt de afstamming door geboorte tussen ouders en kinderen, en daarmee de
fundamentele vraag wie juridisch gezien familie van elkaar zijn. Het vestigen van afstamming kan op
verschillende manieren plaatsvinden: door geboorte uit moeder, door geboorte tijdens huwelijk, door
erkenning, door gerechtelijke vaststelling van het ouderschap en door adoptie. Het afstammingsrecht is een
dwingend recht. Een belangrijk uitgangspunt dat aan het afstammingsrecht ten grondslag ligt, is dat een kind
gebaat is bij het hebben van twee ouders en dat het kind minimaal één en maximaal twee ouders heeft. Uit het
belang van rechtszekerheid vloeit voort dat de afstammingsband een rechtsverhouding is die niet te makkelijk
verbroken kan worden. Het kind, de ouders en het rechtsverkeer zijn bij stabiliteit en continuïteit van
gevestigde verhoudingen gebaat.
Afstammingsrecht leidt tot het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen het kind, zijn ouders en
diens bloedverwanten. Daarnaast heeft het afstammingrecht rechtsgevolgen zoals het gevolg van ouderschap
is dat je gezag hebt over je minderjarige kinderen en het recht op omgang. Ook is de band tussen ouder en kind
in het erfrecht van groot belang.
Gezag heeft alleen betrekking op minderjarigen en houdt de plicht tot opvoeding en verzorging in.
- Vestiging van afstamming van de vader
Er zijn biologische vaders (wettelijke term) en niet-biologische vaders (geen wettelijke term). De eerste wijze
waarop vaderschap in de wet wordt aangeduid is het ‘huwelijksvaderschap’: vader van een kind is de man die
op het moment van de geboorte van het kind gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft met de vrouw
uit wie het kind geboren wordt.
Ook de man die het kind erkent wordt juridisch vader. Erkenning is een eenzijdige, ongerichte rechtshandeling
die kan plaatsvinden bij een akte van erkenning opgemaakt door een ambtenaar. Voorwaarden voor erkenning
zij dat de man geen huwelijk met de moeder mag sluiten, een minimumleeftijd van 16 jaar en erkenning is niet
mogelijk als het kind al twee ouders heeft. Moeder dient toestemming te geven voor de erkenning door de
vader. Voor een donor geldt de voorwaarde voor de ontvankelijkheid van het verzoek om ouder te worden dat
hij in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Ook kan een man tegen zijn wil in gedwongen
worden tot juridisch vaderschap. Deze procedure wordt aangeduid met de gerechtelijke vaststelling van het
vaderschap. Vereist hiervoor is altijd rechterlijke tussenkomt. Er zijn twee voorwaarden waarop het vaderschap
kan worden vastgesteld: ten eerste indien de man de verwekker van het kind is en ten tweede indien de man